ECLI:NL:RBZWB:2024:1195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
02/079650-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging en beïnvloeding van getuige in strafzaak

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een getuige om naar waarheid een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte en zijn broer werden beschuldigd van het bedreigen van een getuige, [getuige], en het beïnvloeden van diens verklaringsvrijheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [getuige] betrouwbaar was, ondanks de verdediging die stelde dat deze onbetrouwbaar was. De rechtbank achtte de bedreiging en beïnvloeding wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte het belang van de vrijheid van getuigen om onbelemmerd te verklaren in een strafproces, en dat de gedragingen van de verdachte gevoelens van angst en onrust bij de getuige hadden veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/079650-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
raadsman: mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast is namens de benadeelde partij, [benadeelde] , de vordering tot schadevergoeding toegelicht door mr. J. Donze en mr. H.W.A.A. de Jong. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 27 februari 2024, waarna direct uitspraak is gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging, het verrichten van handelingen die de verklaringsvrijheid van personen kunnen belemmeren en een bedreiging met terroristisch oogmerk, dan wel het doen van een valse bommelding.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte en zijn broer, [medeverdachte 1] , hebben zich, tezamen en in vereniging, schuldig gemaakt aan bedreiging en aan beïnvloeding van een getuige in de persoon van [getuige] . Het bewijs hiervoor bestaat uit de aangifte, de telefoongegevens van de broers, de camerabeelden van het openbaar vervoer en de verklaring van verdachte zelf. De aangifte is direct na de feiten opgenomen. De politie heeft de daarmee gepaard gaande emoties van [getuige] waargenomen en beschreven. De gebezigde bewoordingen zijn naar hun aard bedreigend en ook als zodanig overgekomen. Deze uitlatingen hebben er tevens toe geleid dat de verklaringsvrijheid van [getuige] , ten overstaan van de politie, op ernstige wijze is aangetast. De feiten 1 en 2 kunnen dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het onder feit 3 primair ten laste gelegde kan eveneens worden bewezen. Gelet op de gebruikte bewoordingen en omstandigheden gaat het om een geloofwaardige bedreiging met een terroristisch misdrijf. Verdachte is gelet op de verklaring van [getuige] degene die [medeverdachte 2] heeft benaderd om de telefonische oproepen te doen waarbij met een terroristische aanslag is gedreigd. Hij heeft hem daarvoor betaald en die bewuste avond is er ook een ontmoeting geweest. Die belastende verklaring van [getuige] over verdachte is op een aantal punten geverifieerd door de politie en blijkt op die punten juist te zijn. Het aanstralen van de telefoon van [medeverdachte 2] rondom het moment van de bommeldingen ondersteunt die verklaring ook. [medeverdachte 2] heeft nadien in een audio- en videogesprek, vanuit Barcelona, met verdachte over het feit en de aanhouding van [getuige] gesproken. Verdachte houdt zich in dat gesprek bewust van de domme. [medeverdachte 2] heeft in de Teliogesprekken vanuit het huis van bewaring over dit feit gesproken en het lijkt erop dat daarin wordt gehint in de richting van verdachte, zonder dat zijn naam wordt genoemd. Verdachte heeft druk op [medeverdachte 2] uitgeoefend om hem te bewegen een andere advocaat te nemen en een beroep te doen op zijn zwijgrecht bij de politie. Ook op [getuige] heeft hij, zoals blijkt uit feit 1 en 2, druk uitgeoefend. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, zijn voldoende voor een bewezenverklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de verklaring van [getuige] als onbetrouwbaar moet worden beschouwd en niet in de bewijsvoering betrokken kan worden. [getuige] blowt veelvuldig en zijn verklaring is gebaseerd op grootspraak die, bij nadere beschouwing, innerlijk tegenstrijdig is. Hij belast onterecht de andere verdachten, verspreekt zich ook en heeft niet consistent verklaard. [getuige] heeft een belang in deze strafzaak, gelet op zijn mogelijke betrokkenheid bij het feitencomplex van feit 3, waardoor behoedzaam met zijn verklaring dient te worden omgesprongen. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het adagium unus testis en het bewijsminimum in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De bewijsmiddelen ondersteunen de verklaring van [getuige] niet. Verdachte heeft geen opdracht gegeven voor de valse bommelding en dient van dit feit vrijgesproken te worden.
Verdachte heeft [getuige] ook niet bedreigd (feit 1) en evenmin geprobeerd om hem zijn eerdere verklaring te laten intrekken (feit 2). Ook voor deze feiten moet de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar worden geacht. Verdachte heeft [getuige] alleen om uitleg gevraagd, nu de naam van verdachte onterecht in verband gebracht wordt met het drugsmilieu en zijn veiligheid in gevaar is. Dit is een alternatief scenario. Bovendien falsificeren de camerabeelden de aangifte van [getuige] volledig. De emoties die de politie heeft waargenomen bij [getuige] ondersteunen de aangifte niet of nauwelijks. Er heeft geen fysieke of verbale bedreiging plaatsgevonden. Er is verzocht om verdachte integraal vrij te spreken.
Mocht de rechtbank alsnog overwegen dat [getuige] voldoende betrouwbaar heeft verklaard en dat zijn verklaring bruikbaar is voor het bewijs, zonder daaraan de eis van extra behoedzaamheid te stellen, dan luidt het voorwaardelijk verzoek om [getuige] als getuige ter zitting te horen zodat de rechtbank zijn betrouwbaarheid zelf kan beoordelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt ten aanzien van het onder feit 3 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde. Hoewel er wel degelijk aanknopingspunten zijn in het dossier om aan te nemen dat verdachte op enigerlei wijze bij de bommelding is betrokken, kan niet zonder meer worden vastgesteld welke rol hij precies heeft vervuld. De verklaring van [getuige] is niet specifiek genoeg voor zover het de beweerdelijke gedragingen betreft die door verdachte zouden zijn begaan. Bovendien verklaart hij niet uit eigen wetenschap over verdachte, maar over wat hij heeft gehoord van medeverdachte [medeverdachte 2] . Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [getuige] de enige persoon is die een belastende verklaring over verdachte heeft afgelegd. Er is onvoldoende (objectief) ondersteunend bewijs om de strafbare betrokkenheid van verdachte bij dit feit te kunnen duiden. Bij deze stand van zaken dient verdachte dan ook integraal te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 en feit 2
Juridisch kader feit 1
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreigde van de bedreiging op de hoogte is geraakt en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd, ook gepleegd zou worden. Het opzet van verdachte moet gericht zijn op deze beide aspecten. Het is niet vereist dat de dader het voornemen heeft gehad om de bedreiging ook te realiseren.
Juridisch kader feit 2
De strekking van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht is dat wordt voorkomen dat getuigen door dreigementen of op andere manieren worden beïnvloed en daardoor niet meer in vrijheid een verklaring kunnen afleggen, bij de rechter of bij een (politie)ambtenaar. De strafbaarstelling ziet -gelet op de wetsgeschiedenis- ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring, dan wel die verklaring te wijzigen. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld is om de vrijheid van een persoon om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden. Het is niet vereist dat komt vast te staan dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.
Feiten en omstandigheden[getuige] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 24 februari 2023 op de tram is gestapt en daar [medeverdachte 1] is tegengekomen. Deze medeverdachte maakte contact met hem, waarna hij aan [getuige] zou hebben gevraagd waarom hij over zijn broer ( [verdachte] ) een verklaring heeft afgelegd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens via Snapchat zijn broer gebeld. Verdachte zou onder andere het volgende tegen [getuige] hebben gezegd:
"Je hebt gepraat over grote cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt, en jij gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is, dan komen ze je vermoorden."Daarna heeft verdachte schreeuwend aan [getuige] te verstaan gegeven:
"Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam] een verklaring van bij de politie achter te laten, zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood."[getuige] heeft de toezegging gedaan dat hij zijn verklaring zal intrekken, waardoor verdachte gekalmeerd is geraakt. Verdachte is telkens aan de lijn gebleven en de [medeverdachte 1] is voortdurend met [getuige] meegelopen.
[getuige] is door hetgeen dat is voorgevallen bang dat hij gedood zal worden. Hij is onmiddellijk naar het politiebureau gegaan en heeft aangegeven te zijn bedreigd. De baliemedewerker van de politie heeft geverbaliseerd dat [getuige] bij binnenkomst geëmotioneerd en nerveus is. Bij het opnemen van de aangifte heeft een andere verbalisant eveneens geconstateerd dat hij emotioneel en angstig is overgekomen.
Op de camerabeelden van het openbaar vervoer is vastgelegd dat [medeverdachte 1] en [getuige] elkaar in de tram zijn tegengekomen. [medeverdachte 1] is met zijn hoofd dichtbij het hoofd van [getuige] gekomen en hangt als het ware over [getuige] heen. Op basis van de opnamen kan worden geconcludeerd dat deze medeverdachte voortdurend in de nabijheid van [getuige] is gebleven. Uit de mimiek van [getuige] is af te leiden dat hij in discussie is gegaan met de verdachten. Het is duidelijk te zien op de beelden dat [getuige] richting een mobiele telefoon heeft gepraat, die soms door [medeverdachte 1] en soms door hemzelf wordt vastgehouden. [getuige] heeft meermalen met zijn handen gebaren gemaakt.
Uit onderzoek naar de telefoonhistorie van [medeverdachte 1] is naar voren gekomen dat hij op 24 februari 2023, via Snapchat-video, meermalen contact heeft gehad met zijn broer [verdachte] . Er zijn vier gesprekken gevoerd. De gespreken zijn wisselend in duur: van minimaal 26 seconden tot maximaal vier minuten. Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij, via zijn broer, telefonisch contact heeft gehad met [getuige] . [verdachte] heeft toegegeven boos te zijn geworden en daarbij ook met stemverheffing te hebben gesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat [getuige] aangifte heeft gedaan en aanvullend is verhoord. Hij heeft verklaard zich door de bewoordingen die door verdachte zijn gebruikt in zijn richting, alsook door het gegeven dat [medeverdachte 1] voortdurend in zijn nabijheid verkeerde en hem controleerde, bedreigd te hebben gevoeld. Hem is door de verdachten opgedragen om een eerdere verklaring te wijzigen. De rechtbank zal hierna moeten onderzoeken of de verklaring van [getuige] hierover voldoende betrouwbaar is en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat [getuige] onder ede bij de rechter-commissaris is gehoord en daarbij opnieuw een getuigenverklaring heeft afgelegd. Deze getuigenverklaring bevestigt, zeker op hoofdlijnen, de aangifte en het aanvullend verhoor. [getuige] geeft immers opnieuw aan dat hij door de medeverdachte fysiek en door verdachte telefonisch is benaderd in het openbaar vervoer. Zij willen dat hij een eerder afgelegde verklaring bij de politie gaat aanpassen. Hij krijgt daarvoor een week de tijd en [getuige] is daarbij met de dood bedreigd. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat [getuige] wel consistent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen er heeft plaatsgevonden. Weliswaar bevatten de verklaringen verschillen, maar deze verschillen zijn niet zodanig groot dat zijn verklaring als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. Het is zelfs logisch -en in de jurisprudentie aanvaard- dat verklaringen op ondergeschikte onderdelen van elkaar kunnen verschillen, als deze op andere momenten in de tijd worden afgelegd [1] .
In de tweede plaats acht de rechtbank het van groot gewicht dat [getuige] vrijwel direct na de ontmoeting met [medeverdachte 1] naar het politiebureau is gegaan en aangifte heeft gedaan. Er is door twee verbalisanten, afzonderlijk van elkaar, aangegeven dat [getuige] hevig geëmotioneerd en angstig is overgekomen. De hevige emoties en angst zijn een voorstelbaar gevolg van de impact die een bedreiging met de dood kan hebben. De rechtbank leidt uit de bevindingen van de verbalisanten af dat [getuige] , in ieder geval op hen, een oprechte en authentieke indruk heeft achtergelaten. Daarbij komt dat [getuige] meteen na het incident aangifte heeft gedaan, dus op het moment dat de emoties nog vers waren. Hij heeft geen geruime tijd gehad om een opzetje te bedenken om verdachte en diens broer iets ten onrechte in de schoenen te schuiven, zoals de verdediging impliceert.
In de derde plaats wordt de aangifte deels ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft immers bij de politie erkend dat hij boos is geworden op aangever en hem met stemverheffing heeft toegesproken. Volgens verdachte is de achterliggende reden gelegen in de eerdere verklaring die [getuige] heeft afgelegd over hem, die hem in de problemen heeft gebracht. Hiermee moest iets worden gedaan, aldus verdachte in zijn politieverhoor. [verdachte] heeft dus onderschreven dat het gesprek met [getuige] tot agitatie heeft geleid en geeft ook toe dat de verklaring van [getuige] daar debet aan is.
Het lijkt er ook op dat hierover vooraf is nagedacht. [getuige] heeft namelijk al in zijn derde verhoor verklaard, op 19 januari 2023, dat hij is benaderd door [medeverdachte 1] . Hij zou hem hebben verteld dat [verdachte] is aangehouden. [medeverdachte 1] zou destijds [getuige] te verstaan hebben gegeven zijn verklaring bij de politie op te halen, zodat zij konden lezen of hij iets over [verdachte] had verklaard. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank deze verklaring van [getuige] niet onverenigbaar met het feit dat [verdachte] op dat moment in beperkingen zat. Deze gang van zaken kan gezien worden als voorbode voor hetgeen is voorgevallen op de pleegdatum op 24 februari 2023.
Verder ziet de rechtbank dat de aangifte in zekere mate wordt ondersteund door de cameraopnamen die aan het dossier zijn toegevoegd. De ontmoeting, het telefonisch contact en het voortdurend volgen van [getuige] door [medeverdachte 1] worden in ieder geval niet door de beelden weerlegd. De rechtbank betrekt daarbij ook haar eigen waarneming omtrent de camerabeelden die ter zitting zijn afgespeeld. Op de cameraopnamen vanuit de tram is op een gegeven ogenblik zichtbaar dat enkele passagiers opkijken wanneer [getuige] en [medeverdachte 1] samenkomen en praten.
De rechtbank acht tot slot de fysiek ten laste gelegde gedragingen (het bij keel vastpakken en het onverhoeds benaderen in de tram) niet bewezen. Het feit dat alleen [getuige] hierover heeft verklaard, zonder enige verankering elders in het dossier, is daarvoor onvoldoende. Het feit dat deze handelingen niet bewijsbaar zijn, doet echter niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige] in zijn geheel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Tussenconclusie
De verdediging heeft gesteld dat verdachte aangever heeft willen wijzen op het gevaar dat hij loopt, door in het dossier met naam en adres genoemd te worden in verband met een druggerelateerd misdrijf, maar dat geen sprake is van bedreiging of beïnvloeding. Voor zover hiermee is bepleit dat er sprake is van een alternatief scenario volgt de rechtbank de verdediging niet.
De rechtbank heeft de verschillende onderdelen van de verklaring van [getuige] tegen het licht gehouden en onderzocht op aannemelijkheid en ondersteuning daarvan in het dossier. De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de verklaring van [getuige] over het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde betrouwbaar en geloofwaardig is, voor zover het de verbale bedreiging betreft en de beïnvloeding van zijn verklaringsvrijheid als getuige. Daarmee wordt het door de verdediging geschetste alternatieve scenario reeds verworpen.
Beoordeling van het voorwaardelijk verzoek
Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank de verschillende onderdelen van de verklaring van [getuige] tegen het licht gehouden en onderzocht op aannemelijkheid en ondersteuning daarvan in het dossier. De rechtbank is dan ook extra behoedzaam omgegaan met het gebruik voor het bewijs van de verklaring van [getuige] . Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het verzoek tot het horen van de getuige is voldaan en zal de rechtbank dit verzoek dus afwijzen.
Het verweer van de verdediging faalt op de overige onderdelen.
MedeplegenDe rechtbank leidt uit de gedragingen een voldoende nauwe en bewuste samenwerking af, waaraan verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. Op basis van de bewijsmiddelen komt de samenwerking en de onderlinge taakverdeling naar voren. [medeverdachte 1] heeft het gesprek gefaciliteerd door zijn broer, [verdachte] , te bellen en de verbinding tussen hem en [getuige] tot stand te brengen. Verdachte heeft op zijn beurt de verbale dreigementen geuit. De verdachten zijn door hun gedragingen elk afzonderlijk op essentiële wijze betrokken bij de delicten. Het telefonisch contact is meermalen door [medeverdachte 1] tot stand gebracht, hij is in de buurt van [getuige] gebleven en er is geruime tijd door verdachte met [getuige] gesproken.
Het verweer van de verdediging op dit onderdeel faalt.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Dit betekent dan ook dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van een bedreiging, alsmede aan het medeplegen van het doen van uitingen die de verklaringsvrijheid van personen kunnen belemmeren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:op 24 februari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [getuige] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [getuige] dreigend de woorden toe te voegen:
"je hebt gepraat over cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt en je gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is dan komen ze je vermoorden. Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam] een verklaring van bij de politie achter te laten zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood.";
feit 2:op 24 februari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, zich opzettelijk mondeling jegens [getuige] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl verdachte en zijn mededader wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers hebben verdachte en zijn mededader:
- [getuige] dreigend opgedragen/gezegd zijn belastende verklaring bij de politie in te trekken en
- die [getuige] dreigend toegevoegd:
"je hebt gepraat over cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt en je gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is dan komen ze je vermoorden. Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam] een verklaring van bij de politie achter te laten zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood.".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer naar voren gebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen
Verdachte heeft zich op 24 februari 2023, samen met zijn broer, schuldig gemaakt aan het bedreigen van [getuige] en daarmee geprobeerd om de verklaring van [getuige] in een strafzaak tegen verdachte te beïnvloeden. Daarmee heeft hij bij aangever gevoelens van angst en onrust veroorzaakt en diens vrijheid aangetast om onbelemmerd te verklaren ten overstaan van een rechter of ambtenaar. Het belang van het waarborgen van deze vrijheid is moeilijk te overschatten, nu getuigenverklaringen een zeer belangrijke rol (kunnen) spelen bij de waarheidsvinding die in elk strafproces centraal staat. Het feit dat burgers in vrijheid een dergelijke verklaring af moeten kunnen leggen, acht de rechtbank van cruciaal belang voor een goede rechtspleging. De aangever is door de feiten, die minutenlang geduurd hebben, behoorlijk geëmotioneerd en geïntimideerd geraakt. Hij heeft zich al die tijd niet aan de situatie kunnen onttrekken. Verdachte is bij de politie en ter zitting daarentegen blijven volharden in zijn ontkenning en heeft de volledige verantwoordelijkheid op aangever willen afschuiven. Verdachte heeft daarmee de schuld geheel buiten zichzelf proberen te leggen, hetgeen hem door de rechtbank kwalijk wordt genomen.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie en heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie. Hieruit komt naar voren dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom met justitie in aanraking te komen. Voorts wordt rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden die uit het dossier naar voren zijn gekomen en nader ter zitting zijn toegelicht.
Eendaadse samenloopDe rechtbank is ten slotte van oordeel dat met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren immers een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
StraftoemetingDe rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd van 360 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij, [benadeelde] , is een vergoeding gevorderd van de schade begroot op een bedrag van $ 311.307,50,- en € 10.434,92,- voor het onder feit 3 ten laste gelegde. Er is verzocht om het toegewezen bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast is een vergoeding gevorderd van de proceskosten voor een bedrag van in totaal € 5.290,-.
Verdachte is vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.

8.Het beslag

De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (te weten: een telefoontoestel en handgeschreven brief) aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 285 en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van
feit 1:het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
feit 2:het medeplegen van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij, [benadeelde] , niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een telefoontoestel (kenmerk 752616);
* een handgeschreven brief (kenmerk 760465).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2024.

Voetnoten

1.vgl. parket Hoge Raad, d.d. 10 mei 2022, ECLI:NL:PHR:2022:437