4.3.3De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 en feit 2
Juridisch kader feit 1
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreigde van de bedreiging op de hoogte is geraakt en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd, ook gepleegd zou worden. Het opzet van verdachte moet gericht zijn op deze beide aspecten. Het is niet vereist dat de dader het voornemen heeft gehad om de bedreiging ook te realiseren.
Juridisch kader feit 2
De strekking van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht is dat wordt voorkomen dat getuigen door dreigementen of op andere manieren worden beïnvloed en daardoor niet meer in vrijheid een verklaring kunnen afleggen, bij de rechter of bij een (politie)ambtenaar. De strafbaarstelling ziet -gelet op de wetsgeschiedenis- ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring, dan wel die verklaring te wijzigen. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld is om de vrijheid van een persoon om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden. Het is niet vereist dat komt vast te staan dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.
Feiten en omstandigheden[getuige] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 24 februari 2023 op de tram is gestapt en daar [medeverdachte 1] is tegengekomen. Deze medeverdachte maakte contact met hem, waarna hij aan [getuige] zou hebben gevraagd waarom hij over zijn broer ( [verdachte] ) een verklaring heeft afgelegd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens via Snapchat zijn broer gebeld. Verdachte zou onder andere het volgende tegen [getuige] hebben gezegd:
"Je hebt gepraat over grote cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt, en jij gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is, dan komen ze je vermoorden."Daarna heeft verdachte schreeuwend aan [getuige] te verstaan gegeven:
"Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam] een verklaring van bij de politie achter te laten, zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood."[getuige] heeft de toezegging gedaan dat hij zijn verklaring zal intrekken, waardoor verdachte gekalmeerd is geraakt. Verdachte is telkens aan de lijn gebleven en de [medeverdachte 1] is voortdurend met [getuige] meegelopen.
[getuige] is door hetgeen dat is voorgevallen bang dat hij gedood zal worden. Hij is onmiddellijk naar het politiebureau gegaan en heeft aangegeven te zijn bedreigd. De baliemedewerker van de politie heeft geverbaliseerd dat [getuige] bij binnenkomst geëmotioneerd en nerveus is. Bij het opnemen van de aangifte heeft een andere verbalisant eveneens geconstateerd dat hij emotioneel en angstig is overgekomen.
Op de camerabeelden van het openbaar vervoer is vastgelegd dat [medeverdachte 1] en [getuige] elkaar in de tram zijn tegengekomen. [medeverdachte 1] is met zijn hoofd dichtbij het hoofd van [getuige] gekomen en hangt als het ware over [getuige] heen. Op basis van de opnamen kan worden geconcludeerd dat deze medeverdachte voortdurend in de nabijheid van [getuige] is gebleven. Uit de mimiek van [getuige] is af te leiden dat hij in discussie is gegaan met de verdachten. Het is duidelijk te zien op de beelden dat [getuige] richting een mobiele telefoon heeft gepraat, die soms door [medeverdachte 1] en soms door hemzelf wordt vastgehouden. [getuige] heeft meermalen met zijn handen gebaren gemaakt.
Uit onderzoek naar de telefoonhistorie van [medeverdachte 1] is naar voren gekomen dat hij op 24 februari 2023, via Snapchat-video, meermalen contact heeft gehad met zijn broer [verdachte] . Er zijn vier gesprekken gevoerd. De gespreken zijn wisselend in duur: van minimaal 26 seconden tot maximaal vier minuten. Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij, via zijn broer, telefonisch contact heeft gehad met [getuige] . [verdachte] heeft toegegeven boos te zijn geworden en daarbij ook met stemverheffing te hebben gesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat [getuige] aangifte heeft gedaan en aanvullend is verhoord. Hij heeft verklaard zich door de bewoordingen die door verdachte zijn gebruikt in zijn richting, alsook door het gegeven dat [medeverdachte 1] voortdurend in zijn nabijheid verkeerde en hem controleerde, bedreigd te hebben gevoeld. Hem is door de verdachten opgedragen om een eerdere verklaring te wijzigen. De rechtbank zal hierna moeten onderzoeken of de verklaring van [getuige] hierover voldoende betrouwbaar is en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat [getuige] onder ede bij de rechter-commissaris is gehoord en daarbij opnieuw een getuigenverklaring heeft afgelegd. Deze getuigenverklaring bevestigt, zeker op hoofdlijnen, de aangifte en het aanvullend verhoor. [getuige] geeft immers opnieuw aan dat hij door de medeverdachte fysiek en door verdachte telefonisch is benaderd in het openbaar vervoer. Zij willen dat hij een eerder afgelegde verklaring bij de politie gaat aanpassen. Hij krijgt daarvoor een week de tijd en [getuige] is daarbij met de dood bedreigd. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat [getuige] wel consistent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen er heeft plaatsgevonden. Weliswaar bevatten de verklaringen verschillen, maar deze verschillen zijn niet zodanig groot dat zijn verklaring als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. Het is zelfs logisch -en in de jurisprudentie aanvaard- dat verklaringen op ondergeschikte onderdelen van elkaar kunnen verschillen, als deze op andere momenten in de tijd worden afgelegd.
In de tweede plaats acht de rechtbank het van groot gewicht dat [getuige] vrijwel direct na de ontmoeting met [medeverdachte 1] naar het politiebureau is gegaan en aangifte heeft gedaan. Er is door twee verbalisanten, afzonderlijk van elkaar, aangegeven dat [getuige] hevig geëmotioneerd en angstig is overgekomen. De hevige emoties en angst zijn een voorstelbaar gevolg van de impact die een bedreiging met de dood kan hebben. De rechtbank leidt uit de bevindingen van de verbalisanten af dat [getuige] , in ieder geval op hen, een oprechte en authentieke indruk heeft achtergelaten. Daarbij komt dat [getuige] meteen na het incident aangifte heeft gedaan, dus op het moment dat de emoties nog vers waren. Hij heeft geen geruime tijd gehad om een opzetje te bedenken om verdachte en diens broer iets ten onrechte in de schoenen te schuiven, zoals de verdediging impliceert.
In de derde plaats wordt de aangifte deels ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft immers bij de politie erkend dat hij boos is geworden op aangever en hem met stemverheffing heeft toegesproken. Volgens verdachte is de achterliggende reden gelegen in de eerdere verklaring die [getuige] heeft afgelegd over hem, die hem in de problemen heeft gebracht. Hiermee moest iets worden gedaan, aldus verdachte in zijn politieverhoor. [verdachte] heeft dus onderschreven dat het gesprek met [getuige] tot agitatie heeft geleid en geeft ook toe dat de verklaring van [getuige] daar debet aan is.
Het lijkt er ook op dat hierover vooraf is nagedacht. [getuige] heeft namelijk al in zijn derde verhoor verklaard, op 19 januari 2023, dat hij is benaderd door [medeverdachte 1] . Hij zou hem hebben verteld dat [verdachte] is aangehouden. [medeverdachte 1] zou destijds [getuige] te verstaan hebben gegeven zijn verklaring bij de politie op te halen, zodat zij konden lezen of hij iets over [verdachte] had verklaard. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank deze verklaring van [getuige] niet onverenigbaar met het feit dat [verdachte] op dat moment in beperkingen zat. Deze gang van zaken kan gezien worden als voorbode voor hetgeen is voorgevallen op de pleegdatum op 24 februari 2023.
Verder ziet de rechtbank dat de aangifte in zekere mate wordt ondersteund door de cameraopnamen die aan het dossier zijn toegevoegd. De ontmoeting, het telefonisch contact en het voortdurend volgen van [getuige] door [medeverdachte 1] worden in ieder geval niet door de beelden weerlegd. De rechtbank betrekt daarbij ook haar eigen waarneming omtrent de camerabeelden die ter zitting zijn afgespeeld. Op de cameraopnamen vanuit de tram is op een gegeven ogenblik zichtbaar dat enkele passagiers opkijken wanneer [getuige] en [medeverdachte 1] samenkomen en praten.
De rechtbank acht tot slot de fysiek ten laste gelegde gedragingen (het bij keel vastpakken en het onverhoeds benaderen in de tram) niet bewezen. Het feit dat alleen [getuige] hierover heeft verklaard, zonder enige verankering elders in het dossier, is daarvoor onvoldoende. Het feit dat deze handelingen niet bewijsbaar zijn, doet echter niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige] in zijn geheel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Tussenconclusie
De verdediging heeft gesteld dat verdachte aangever heeft willen wijzen op het gevaar dat hij loopt, door in het dossier met naam en adres genoemd te worden in verband met een druggerelateerd misdrijf, maar dat geen sprake is van bedreiging of beïnvloeding. Voor zover hiermee is bepleit dat er sprake is van een alternatief scenario volgt de rechtbank de verdediging niet.
De rechtbank heeft de verschillende onderdelen van de verklaring van [getuige] tegen het licht gehouden en onderzocht op aannemelijkheid en ondersteuning daarvan in het dossier. De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de verklaring van [getuige] over het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde betrouwbaar en geloofwaardig is, voor zover het de verbale bedreiging betreft en de beïnvloeding van zijn verklaringsvrijheid als getuige. Daarmee wordt het door de verdediging geschetste alternatieve scenario reeds verworpen.
Beoordeling van het voorwaardelijk verzoek
Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank de verschillende onderdelen van de verklaring van [getuige] tegen het licht gehouden en onderzocht op aannemelijkheid en ondersteuning daarvan in het dossier. De rechtbank is dan ook extra behoedzaam omgegaan met het gebruik voor het bewijs van de verklaring van [getuige] . Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het verzoek tot het horen van de getuige is voldaan en zal de rechtbank dit verzoek dus afwijzen.
Het verweer van de verdediging faalt op de overige onderdelen.
MedeplegenDe rechtbank leidt uit de gedragingen een voldoende nauwe en bewuste samenwerking af, waaraan verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. Op basis van de bewijsmiddelen komt de samenwerking en de onderlinge taakverdeling naar voren. [medeverdachte 1] heeft het gesprek gefaciliteerd door zijn broer, [verdachte] , te bellen en de verbinding tussen hem en [getuige] tot stand te brengen. Verdachte heeft op zijn beurt de verbale dreigementen geuit. De verdachten zijn door hun gedragingen elk afzonderlijk op essentiële wijze betrokken bij de delicten. Het telefonisch contact is meermalen door [medeverdachte 1] tot stand gebracht, hij is in de buurt van [getuige] gebleven en er is geruime tijd door verdachte met [getuige] gesproken.
Het verweer van de verdediging op dit onderdeel faalt.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Dit betekent dan ook dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van een bedreiging, alsmede aan het medeplegen van het doen van uitingen die de verklaringsvrijheid van personen kunnen belemmeren.