In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit Tilburg, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 april 2022 de WOZ-waarde van een winkelpand vastgesteld op € 16.060.000 per 1 januari 2021 en had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd voor het jaar 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende had aangevoerd dat de heffingsambtenaar geen kapitalisatiefactor had verstrekt, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht heeft gesteld dat de waarde is gebaseerd op de aankoopsom. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd dat de aankoopsom niet de waarde in het economische verkeer weergeeft. Bovendien is er geen waardeontwikkeling in de markt voor winkelpanden aangetoond tussen de waardepeildatum en de datum van verkoop.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, aangezien het bezwaarschrift op 18 mei 2022 is ontvangen en de uitspraak op 28 februari 2024 is gedaan. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, en er geen vergoeding van griffierecht of proceskosten aan belanghebbende wordt toegekend.