ECLI:NL:RBZWB:2024:119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
10790177 AZ VERZ 23-59 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet wegens niet onverwijlde mededeling en onduidelijke redenen

In deze zaak verzoekt de werknemer om vernietiging van een ontslag op staande voet dat door zijn werkgever is gegeven. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat het niet onverwijld is gegeven. De werkgever had de werknemer op 20 september 2023 ontslagen, terwijl de feiten en omstandigheden die aan het ontslag ten grondslag lagen, al vóór de ziekmelding van de werknemer op 4 september 2023 bekend waren. Dit betekent dat het ontslag niet voldoet aan de eis van onverwijlde mededeling van de dringende reden voor het ontslag. Bovendien zijn de redenen voor het ontslag te algemeen geformuleerd, waardoor de werknemer niet in staat was zich adequaat te verweren. De kantonrechter vernietigt het ontslag en oordeelt dat de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. De werkgever wordt ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging en proceskosten. De beschikking is gegeven op 10 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 10790177 \ AZ VERZ 23-59
Beschikking van 10 januari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. Kasius-Kluter,
tegen
[verweerder] B.V.,
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder [naam 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 1 november 2023 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 15;
- de mondelinge behandeling gehouden op 27 december 2023.
1.2.
Op de mondelinge behandeling zijn [verzoeker] , bijgestaan door mr. Kasius-Kluter, en [naam 2] namens [verweerder] verschenen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is medegedeeld dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 3 juni 2019 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van (leerling) stukadoor.
2.2.
Op 4 september 2023 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
2.3.
Bij brief van 20 september 2023 heeft [verweerder] aan [verzoeker] geschreven dat hij met ingang van 1 september 2023 op staande voet is ontslagen. In de brief staat:
“Met deze Brief bevestig ik dat u met ingang van 1 September 2023 op staande voet bent ontslagen. Aan uw ontslag liggen de volgende redenen ten grondslag:
Het weigeren van werkzaamheden op meerdere wijze. Uitgaand van het niet uitvoeren en het niet verschijnen op de werkvloer. Ook het gedrag dat u vertoont wat de klant daarvan mee heeft gekregen telt door om per direct te stoppen met de samenwerking. Ook is opgevallen dat de bus die geladen is met materialen leeg is aangetroffen en dus ligt ook diefstal ten laste.
De bovenstaande omstandigheden leveren, ieder zelfstandig, maar zeker in onderliggende samenhang een dringende reden voor ontslag op staande voet op conform artikel 7.66 BW. Indien een of meerdere van bovenstaande redenen niet vast komen te staan zijn wij nog steeds van mening dat er voldoende redenen zijn om over te gaan op ontslag op staande voet, waarbij reeds rekening is gehouden met uw persoonlijke omstandigheden.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de opzegging te vernietigen;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris van [verzoeker] , zijnde
€ 3.680,63 bruto en € 294,45 vakantietoeslag, vanaf 1 september 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente;
III. [verweerder] te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto
specificaties van het onder II verzochte;
IV. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, inclusief griffierecht, deurwaarderskosten, de kosten salaris van de gemachtigde van [verzoeker] en nakosten;
subsidiair:
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, zijnde € 5.850,69 bruto;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [verzoeker] , zijnde
€ 23.850,48 bruto;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 7.950,16 bruto voor de onregelmatige opzegging;
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de niet-genoten verlofuren tot 1 november 2023, onder overlegging van een verlofadministratie, zijnde het openstaand aantal uren maal 24,46 inclusief 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
V. [verweerder] te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties van het onder I tot en met IV verzochte;
VI. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, inclusief griffierecht, deurwaarderskosten, de kosten salaris van de gemachtigde van [verzoeker] en nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat het niet onverwijld is gegeven en een dringende reden voor het ontslag ontbreekt.
3.3.
[verweerder] voert verweer tegen de verzoeken.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ontslag op staande voet
4.1.
Een ontslag op staande voet is een uiterst middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen gelet op de grote (financiële) gevolgen daarvan voor de werknemer. Een ontslag op staande voet is daarom alleen geldig als daarvoor een dringende reden aanwezig is en het ontslag onverwijld is gegeven onder onverwijlde mededeling van de dringende reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW).
4.2.
[verweerder] heeft bij brief van 20 september 2023 [verzoeker] ontslag op staande voet gegeven. Nog daargelaten dat [verweerder] in de brief heeft geschreven dat het ontslag inging per 1 september 2023 (zie rechtsoverweging 2.3), hetgeen neerkomt op een ontslag met terugwerkende kracht en dat niet mogelijk is, geldt dat het ontslag niet voldoet aan de eis dat het onverwijld moet worden gegeven. [verweerder] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat de reden voor het ontslag is gelegen in feiten en omstandigheden waarmee zij reeds bekend was vóór de ziekmelding van [verzoeker] op 4 september 2023. Het is niet duidelijk geworden op welke datum of data vóór 4 september 2023 die feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden, maar een ontslag op 20 september 2023 voor feiten en omstandigheden die al op 4 september 2023 bekend waren bij [verweerder] , is niet onverwijld. Dat betekent dat het ontslag niet rechtsgeldig is.
4.3.
Daarnaast geldt dat indien het ontslag bij brief van 20 september 2023 wel onverwijld zou zijn geweest, er niet is voldaan aan de eis van onverwijlde mededeling van de dringende reden voor het ontslag. Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1953) geldt dat de bij het ontslag aangevoerde grond het debat bij de rechter bepaalt. Het moet al bij het ontslag duidelijk zijn voor een partij wat voor de wederpartij als dringende reden voor het ontslag wordt aangemerkt en waartegen hij zich dus moet verweren. De redenen die [verweerder] in haar brief van 20 september 2023 heeft vermeld (zie rechtsoverweging 2.3), zijn echter te algemeen geformuleerd en daardoor niet duidelijk. Dat belemmerde [verzoeker] om zich daartegen te verweren. Zo heeft [verweerder] in de brief vermeld als dringende reden het op meerdere wijzen weigeren van werkzaamheden, het niet uitvoeren van werkzaamheden en het niet verschijnen op het werk. [verweerder] had in haar brief moeten concretiseren welke werkzaamheden [verzoeker] niet heeft uitgevoerd of zelfs heeft geweigerd en wanneer dat het geval was, alsmede op welke dagen [verzoeker] niet op het werk is verschenen. Dat heeft zij niet gedaan. Daarnaast heeft [verweerder] in de brief vermeld dat het ging om gedrag van [verzoeker] bij een klant. Echter een toelichting ontbreekt in de brief wat er is voorgevallen bij die klant en wanneer dat is gebeurd. Tenslotte wordt in de brief vermeld dat materialen zijn gestolen uit de bus, maar om welke materialen het gaat, laat [verweerder] in de brief in het midden. Uit de brief kon [verzoeker] dus onvoldoende afleiden wat volgens [verweerder] exact de dringende reden was voor het ontslag. Evenmin is gesteld of gebleken dat het [verzoeker] vóór de brief anderszins bekend had moeten zijn wat [verweerder] als dringende reden aanmerkte voor het ontslag. Dat betekent dat ook dit onderdeel maakt dat het ontslag niet rechtsgeldig is.
4.4.
Aangezien het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, zal de kantonrechter conform het primaire verzoek van [verzoeker] het ontslag vernietigen.
Loon
4.5.
Aangezien de arbeidsovereenkomst is voortgezet, is [verweerder] gehouden het loon door te betalen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Het verzoek tot betaling van het loon van € 3.680,63 bruto per maand vanaf 1 september 2023 zal worden toegewezen. De verzochte betaling van de vakantietoeslag is niet toewijsbaar. [verzoeker] heeft weliswaar recht op vakantietoeslag, maar op grond van artikel 6 lid 3 van de arbeidsovereenkomst dient de vakantietoeslag – gedurende de looptijd van de dienstbetrekking – pas te worden betaald bij de loonbetaling van mei (productie 2 van [verzoeker] ).
4.6.
[verweerder] dient deugdelijke bruto/netto specificaties van het loon te verstrekken. Het verzoek daartoe zal eveneens worden toegewezen.
4.7.
Omdat [verweerder] , tot aan de mondelinge behandeling op 27 december 2023, het loon van september tot en met november 2023 niet tijdig heeft voldaan, is zij daarover de wettelijke rente en de wettelijke verhoging verschuldigd. De verzoeken die daarop zien, zullen worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
4.8.
De wettelijke verhoging zal worden toegewezen over het achterstallige loon van september tot en met november 2023, derhalve over een bedrag van € 11.041,89 (drie maanden à € 3.680,63), met dien verstande dat de kantonrechter de wettelijke verhoging gelet op de omstandigheden van het geval zal beperken tot 25% omdat dit billijk voorkomt. Berekend over het bedrag van € 11.041,89 levert dat een bedrag op van € 2.760,47 aan wettelijke verhoging.
Proceskosten
4.9.
[verweerder] is de partij die overwegend in het ongelijk wordt gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
793,00
- nakosten
132,00
totaal
1.169,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de opzegging,
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van het achterstallige salaris van [verzoeker] van
€ 3.680,63 bruto per maand vanaf 1 september 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder overlegging van deugdelijke bruto/netto specificaties van het loon,
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over het loon van september tot en met november 2023 vanaf de vervaldag van iedere maand tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 2.760,47 aan wettelijke verhoging,
5.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot deze beschikking vastgesteld op € 1.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de kosten van betekening als de beschikking daarna wegens niet betalen wordt betekend,
5.6.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.