In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. De gedraging vond plaats op 31 mei 2022 te Goes. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C. de Meer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging, zoals beschreven in het proces-verbaal, voldoende was onderbouwd door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden tijdens de administratieve fase.
Gelet op deze schending heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de inleidende beschikking werd gewijzigd, waarbij het bedrag van de boete werd aangepast. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov.