In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren buiten een parkeervak. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C. de Meer.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het parkeren buiten een parkeervak, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden tijdens de administratieve fase. Dit is in strijd met de wettelijke vereisten en leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft besloten de boete met 25% te matigen vanwege de schending van de hoorplicht en heeft de inleidende beschikking gewijzigd. De betrokkene heeft recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheid en een proceskostenvergoeding van € 437,50. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.