In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd voor het verkeerd parkeren van een bromfiets op de Spoorlaan in Tilburg op 6 september 2022. Betrokkene heeft tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 26 januari 2024 is de zaak behandeld. De gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas, voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat betrokkene onterecht als kentekenhouder was beboet. Hij verwees naar een huurovereenkomst en stelde dat de boete ten tijde van de verhuur was opgelegd. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, betwistte deze stelling en stelde dat de huurovereenkomst al was beëindigd voordat de boete was opgelegd.
De kantonrechter oordeelde dat uit het dossier bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, daadwerkelijk had plaatsgevonden. De verklaring van de verbalisant en de bijgevoegde foto’s gaven voldoende grondslag voor deze vaststelling. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht aan betrokkene was opgelegd, aangezien de huurovereenkomst niet meer van toepassing was op het moment van de gedraging. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.