ECLI:NL:RBZWB:2024:1087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1215
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoeken inzake recreatief nachtverblijf

In deze zaak hebben eiseressen beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, dat op 7 februari 2023 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van hun verzoeken om handhaving tegen het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van woningen voor recreatief nachtverblijf. De rechtbank heeft op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Eiseressen zijn niet verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door twee ambtenaren.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiseressen in eerdere procedures zijn aangemerkt als niet-belanghebbenden, omdat zij te ver van de betrokken woningen wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij de afwijzing van de handhavingsverzoeken terecht heeft geoordeeld dat er geen overtredingen waren vastgesteld op het moment van de primaire besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseressen geen schade hebben geleden door de vermeende illegale verhuur, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij direct door deze activiteiten zijn benadeeld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet volledig aan het college kan worden toegerekend, omdat de vertraging ook te wijten was aan de houding van de gemachtigde van eiseressen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1215 GEMWT

uitspraak van 15 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [plaats 1] , eiseressen,

gemachtigde: [gemachtigde]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 1] en [naam 2], te [plaats 2] .

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 7 februari 2023 (bestreden besluit) inzake de afwijzing van hun verzoeken om handhaving.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 november 2023.
Eiseressen zijn niet verschenen maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun [gemachtigde] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
[naam 3] en [naam 4] . Derde partij is niet verschenen.
Op 21 december 2023 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Bij brieven van 8 augustus 2019, 14 augustus 2019, 21 augustus 2019 en 5 september 2019 hebben eiseressen het college verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de woningen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , te [plaats 2] voor recreatief nachtverblijf.
Bij besluiten van 1 oktober 2019 (primaire besluiten) heeft het college deze verzoeken afgewezen omdat eiseressen niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende. Eiseressen wonen in [plaats 1] op een afstand van ongeveer 15 km tot de vier in de handhavingsverzoeken genoemde woningen in [plaats 2] .
Het bezwaar van eiseressen tegen deze afwijzing is door het college ongegrond verklaard.
In beroep heeft de rechtbank, bij uitspraak van 21 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3110, geoordeeld dat eiseressen geen gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van de activiteiten die plaatsvinden in de woningen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats 2] , omdat de woningen van eiseressen te ver verwijderd liggen van die percelen, terwijl geen sprake is van een concurrentiebelang, omdat de verhuur van woningen voor recreatief nachtverblijf door eiseressen illegaal is.
In hoger beroep oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), in haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1979, dat niet is uitgesloten dat eiseressen rechtstreeks in hun concurrentiebelang worden geraakt door het verhuren van de vier woningen in [plaats 2] voor recreatief nachtverblijf.
Dit betekende dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eiseressen moest nemen met een inhoudelijk oordeel over de ingediende handhavingsverzoeken.
Bij het bestreden besluit heeft het college de verzoeken wederom afgewezen. Daarbij heeft het college aangegeven dat de woningen [adres 2] en [adres 3] permanent worden bewoond door de eigenaren, dat het recreatief nachtverblijf op het [adres 1] vergund is en dat het recreatief nachtverblijf op het [adres 4] is toegestaan op grond van het overgangsrecht.
Ter zitting hebben eiseressen hun beroep, voor zover betrekking hebbend op het [adres 4] , ingetrokken.
2. Eiseressen hebben in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb (geen zorgvuldige voorbereiding), 3:4 van de Awb (geen juiste belangenafweging) en artikel 7:12 van de Awb in samenhang met artikel 3:46 van de Awb (geen deugdelijke motivering). Volgens eiseressen had het college in het bestreden besluit moeten vaststellen dat ten tijde van het nemen van de primaire besluiten wel sprake was van illegale recreatieve verhuur. Daarnaast zijn eiseressen van mening dat het college een te laag bedrag heeft toegekend ter vergoeding van de in bezwaar opgekomen proceskosten.
3. De rechtbank stelt voorop dat het college door de hiervoor bedoelde uitspraak van de AbRS van 13 juli 2022 gehouden was om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college heeft bij het nemen van die nieuwe beslissing op bezwaar terecht als uitgangspunt genomen dat op de bezwaren tegen een geweigerd verzoek om handhaving ex nunc beslist moet worden.
3.1
Tijdens de hoorzitting op 5 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiseressen erkend dat de woningen [adres 2] en [adres 3] permanent worden bewoond door de eigenaren. Hij stelt evenwel dat eiseressen belang hebben bij de vaststelling dat deze twee woningen alsook de woning [adres 1] ten tijde van het nemen van de primaire besluiten recreatief verhuurd werden omdat zij door die verhuur schade hebben geleden.
3.2
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het nemen van de primaire besluiten op 1 oktober 2019 door of namens het college niet is vastgesteld dat de eigenaren van de drie woningen in overtreding waren omdat het college zich toen op het standpunt had gesteld dat eiseressen geen belanghebbenden waren bij hun aanvragen om handhavend op te treden. Het college beschikt daarom niet over controlerapporten waaruit blijkt dat op of omstreeks 1 oktober 2019 de drie woningen werden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Daarom is het nu niet meer mogelijk om vast te stellen dat er toen sprake was van een overtreding. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen ook geen belang bij een beoordeling van het feitelijke gebruik van de drie woningen in 2019 omdat zij niet tot op zekere hoogte aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben ondervonden van recreatieve verhuur door de desbetreffende eigenaren.
4. Voor wat betreft het [adres 1] heeft het college het standpunt ingenomen dat de woning wordt bewoond door de eigenaar. Daarbij is gewezen op de bezoekrapportage van 15 september 2022. Daarnaast heeft het college gewezen op twee omgevingsvergunningen die verleend zijn op 19 maart 2020 en 14 januari 2022 voor uitbreidingen aan de woning [adres 1] . Die bijgebouwen worden wel recreatief verhuurd, maar omdat het hoofdgebouw permanent bewoond wordt is dat volgens het college in overeenstemming met de regelgeving.
4.1
De rechtbank kan het college hierin volgen. Gelet op de rapportage van de toezichthouder van 15 september 2022 is aannemelijk dat de woning [adres 1] permanent wordt bewoond (door de eigenaar). Hij staat in het BRP ingeschreven op dit adres en het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om te vermoeden dat na de controle op 15 september 2022 de woning in strijd met het bestemmingsplan is verhuurd. Eiseressen hebben opgemerkt dat er regelmatig een auto met buitenlands kenteken voor de deur staat en de gordijnen altijd dicht zijn, maar dat betekent niet dat de eigenaar niet overeenkomstig de planregels van het bestemmingsplan de twee bijgebouwen verhuurt.
4.2
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college zich voor wat betreft het [adres 1] terecht niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden.
5. Ter zitting hebben eiseressen verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
5.1
De rechtbank overweegt dat in zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure de redelijke beslistermijn aanvangt op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren.
5.2
Eiseressen hebben bij brieven van 21 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende besluiten van 1 oktober 2019. De beslissing op dit bezwaar dateert van 4 februari 2020 en de rechtbank binnen 1,5 jaar na het instellen van het beroep, te weten op 21 juni 2021, uitspraak gedaan. Vervolgens heeft de AbRS op 13 juli 2022, derhalve binnen 2 jaar, uitspraak gedaan op het hoger beroep van eiseressen. Het college heeft op 7 februari 2023, bijna 7 maanden na de uitspraak van de AbRS, het thans bestreden besluit genomen. De rechtbank zal op 15 februari 2024 uitspraak doen op het op 14 februari 2023 ingestelde beroep. Dit betekent dat de termijn tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en deze uitspraak 4 jaar en ruim 3 maanden bedraagt en dat de overschrijding van de redelijke termijn dus ruim 3 maanden bedraagt.
5.3
Zoals de AbRS heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1331, wordt bij de toerekening van de termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding onder meer het uitgangspunt gehanteerd dat als een zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, of als in een zaak een tussenuitspraak is gedaan, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig wordt toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. Uit rechtsoverweging 5.2 vloeit voort dat de overschrijding van de redelijke termijn met ruim 3 maanden in beginsel geheel moet worden toegerekend aan het college.
5.4
Het college heeft op zitting aangevoerd dat er meer tijd is verstreken tussen de uitspraak van de AbRS en het bestreden besluit dan nodig was door de houding van de gemachtigde van eiseressen. Volgens het college moet de tijd dat de behandeling van het bezwaar door toedoen van de gemachtigde van eiseressen heeft stilgelegen, buiten beschouwing blijven bij de bepaling van de redelijke termijn.
5.5
De rechtbank kan het college hierin volgen. De AbRS heeft in haar uitspraak van 13 juli 2022 geen nieuwe termijn gesteld voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Op 21 juli 2022 heeft de gemachtigde van eiseressen bij het college aangedrongen op een nieuwe hoorzitting. Daarop heeft het college op 15 september 2022 de beslistermijn van 12 weken na de uitspraak van de AbRS opgeschort tot 16 november 2022. Op 27 oktober 2022 heeft de hoorzitting plaatsgevonden en op 8 november 2022 heeft de gemachtigde van eiseressen ingestemd met uitstel van de beslistermijn tot 22 december 2022. De Bezwaarschriftencommissie had een nieuwe hoorzitting gepland op 24 november 2022 maar de gemachtigde van eiseressen heeft op 15 november 2022 verzocht om uitstel van die tweede hoorzitting omdat hij oude bestemmingsplannen wilde inzien. Op
24 november 2022 heeft hij ingestemd met opschorting van de beslistermijn tot 2 februari 2023 en de tweede hoorzitting heeft op 5 januari 2023 plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat de overschrijding van de redelijke termijn met ruim 3 maanden voor rekening van eiseressen moet blijven.
6. Resumerend komt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiseressen ongegrond is en dat het college niet schadeplichtig is wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 15 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.