5.4.De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
De periode van 18 december 2020 tot 11 juli 2023 ligt in het verleden en omdat zorg in natura is geïndiceerd heeft het geen zin meer om het college op te dragen over die periode een nieuw besluit te nemen. De gevraagde uren kunnen immers niet meer worden verleend. De rechtsgevolgen kunnen daarom in stand blijven.
Na heropening van het onderzoek heeft het college op 24 juli 2023 de benodigde onderbouwing van de toegekende indicatie gegeven. Het college heeft toegelicht dat de aan eiseres toegekende indicatie op grond van het HHM-normenkader als volgt is opgebouwd:
125 minuten basismodule, 60 minuten wegens persoonlijke omstandigheden, 15 minuten wegens omstandigheden van de woning, 20 minuten extra voor de ongebruikte bovenverdieping. Dat is 220 minuten totaal. Er is dan nog eens 20 minuten extra geïndiceerd gelet op de bijzondere woonsituatie en om elke week een tweede schoonmaakmoment te plannen voor het tussentijds extra stof afnemen. Totaal is dat 240 minuten per week.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres per 11 juli 2023 met de indicatie van 240 minuten hulp per week niet te kort is gedaan. Daarbij heeft het college immers extra uren toegekend wegens persoonlijke omstandigheden en de omstandigheden van de woning. Gelet op het feit dat eiseres daarnaast gebruik maakt van de aparte was- en strijkservice is dat in overeenstemming met het HHM-normenkader. Het college heeft de indicatie daarmee ook voldoende gemotiveerd. Dit betekent dat de rechtsgevolgen voor zover het betreft de opgehoogde indicatie voor huishoudelijke hulp per 11 juli 2023 eveneens in stand kunnen blijven.
6.
Schadevergoeding
Eiseres verzoekt om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van, onder meer, een onrechtmatig besluit, een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit.
Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Daarvan is hier sprake omdat de toegekende uren in de periode van 18 december 2020 tot 11 juli 2023 op het gebied van de wasverzorging onvoldoende waren. De schade als gevolg van het onrechtmatig besluit komt voor vergoeding in aanmerking. Nu het feitelijk niet mogelijk is om hulp bij het huishouden met terugwerkende kracht in natura te verstrekken en eiseres niet gesteld heeft en ook niet is gebleken dat zij op eigen kosten extra hulp bij het huishouden heeft ingekocht, bestaat geen aanleiding voor het toekennen van materiële schadevergoeding.
Het voorstel van eiseres om de misgelopen uren (166 uur en 55 minuten) alsnog vergoed te krijgen door ze in de toekomst als aanvullende ondersteuning op haar indicatie te ontvangen, kan niet worden gevolgd.
7.
Immateriële schadevergoeding
Eiseres heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:436). Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan een andere termijn dan twee jaar geldt. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. In dit geval start de termijn op 15 januari 2021, te weten het moment waarop het college het bezwaarschrift heeft ontvangen. Vanaf dat moment tot de datum van deze uitspraak op 15 februari 2024 heeft de procedure drie jaar en één maand geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen duren. De redelijke termijn is overschreden met een jaar en twee maanden. Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. De termijnoverschrijding moet in dit geval naar het oordeel van de rechtbank zowel aan het college als aan de rechtbank worden toegerekend. Het college heeft het bestreden besluit op 1 december 2022 verzonden, en heeft daarmee de besluitvorming op bezwaar in een termijn van elf maanden afgerond, terwijl deze termijn hoogstens zes maanden mocht zijn. De rechtbank heeft het beroep in een termijn van twee jaar en twee maanden afgerond, terwijl deze termijn hoogstens anderhalf jaar mag zijn. Het college zal daarom worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 500,-. De Staat zal worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 1.000,-.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is moet het college de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Verder heeft hij een nadere reactie ingediend na heropening van het onderzoek. Dit is in totaal 2,5 punten. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00.
Eiseres heeft ook gevraagd om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank is met het college van oordeel dat [naam] van [b.v.] geen professionele gemachtigde is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a van het Bpb omdat het verlenen van juridische rechtsbijstand niet tot haar taakomschrijving behoort. Voor het vergoeden van haar reis- en verblijfkosten ziet de rechtbank geen aanleiding omdat hier in de bezwaarfase niet om is verzocht.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.187,50.