ECLI:NL:RBZWB:2024:1035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/02/415144 / HA RK 23-233 E
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J. Douwes, heeft het verzoek ingediend om getuigen te horen in verband met vermeende oude jachtrechten die hij zou hebben op grond van het Huishoudelijk reglement van de Wildbeheereenheid "Schouwen". Verzoeker stelt dat de WBE onrechtmatig heeft gehandeld door zijn jachtrechten te frustreren, toen deze jachtgronden in 2020 opnieuw werden verhuurd. De WBE heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat verzoeker geen lid was van de vereniging, maar slechts donateur, en dat hij daarom geen aanspraak kan maken op de oude jachtrechten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2024 zijn beide partijen gehoord. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 186 Rv een voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen, maar dat dit alleen kan als er voldoende belang is bij het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden om als rechthebbende op de oude jachtrechten te worden beschouwd, aangezien hij nooit lid is geweest van de WBE. Hierdoor ontbeert hij het belang bij het verzoek om getuigen te horen.

De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en verzoeker in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van de WBE tot op heden op nihil zijn begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/415144 / HA RK 23-233
Beschikking van 20 februari 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.J. Douwes te Arnhem,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
WILDBEHEEREENHEID “SCHOUWEN’,
gevestigd te Burgh-Haamstede ,
verweerster,
vertegenwoordigd door de heer [naam 1] in diens hoedanigheid van voorzitter van het bestuur van verweerster.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ WBE ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2023;
  • de mondelinge behandeling d.d. 15 februari 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 15 februari 2024 is verzoeker is persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J. Douwes. Namens verweerster zijn de heren [naam 1] , voornoemd, en [naam 2] , secretaris van verweerster, verschenen en gehoord.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] is voornemens een procedure te starten tegen WBE , teneinde te bereiken dat hij alsnog zelfstandig – als gerechtigde tot oude jachtrechten – dam- en ree-afschot kan realiseren én om zo nodig de door hem geleden schade op de WBE te verhalen. [verzoeker] verzoekt de rechtbank, vooruitlopend daarop, een voorlopig getuigenverhoor te bevelen waarbij hij de in het verzoekschrift genoemde getuigen kan horen. Zodoende kan hij beoordelen of voldoende bewijs voorhanden is om een procedure tegen de WBE te beginnen.
2.2.
[verzoeker] stelt zich namelijk op het standpunt dat de WBE jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld omdat WBE zijn oude jachtrechten op grond van artikel 20 van het Huishoudelijk reglement versie 2017 (hierna het Huishoudelijk reglement) heeft gefrustreerd toen deze jachtgronden op een zeker moment in 2020 weer werden verhuurd. Deze frustratie van zijn (oude) jachtrecht wenst [verzoeker] door middel van getuigen te bewijzen.
2.3.
WBE voert verweer en stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in diens verzoek. De WBE voert hiertoe primair aan dat [verzoeker] geen lid is of was van de vereniging, maar slechts donateur, en dat hem derhalve geen beroep op het bepaalde in artikel 20 van het Huishoudelijk reglement toekomt. Subsidiair stelt WBE dat de rechtbank onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat het toepasselijke huishoudelijke reglement de geschillencommissie als exclusief bevoegde instantie aanwijst.
2.4.
De rechtbank zal hierna – voor zover van belang – verder ingaan op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 186 lid 1 Rv kan, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een getuigenverhoor worden bevolen. Daarnaast kan een voorlopig getuigenverhoor ertoe strekken om belanghebbenden bij een eventueel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding in de gelegenheid te stellen vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun procespositie beter te kunnen beoordelen.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen (i) op grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (vlg. art. 3:13 BW), (ii) op grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en (iii) op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW (vlg. onder meer HR 7 september 2018, ECLI NL:HR:2018:1433 als ook HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250).
3.3.
Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat voor toewijzing van het verzoek minimaal noodzakelijk is dat een rechtsgrond wordt aangevoerd die aanleiding kan geven tot een civiele procedure, alsmede dat voor de behandeling van een zodanige vordering voldoende concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die, mits bewezen of niet betwist, tot toewijzing van de vordering aanleiding zouden kunnen geven.
Aan die eisen is naar het oordeel van de rechtbank door [verzoeker] niet voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.4.
In artikel 20 van het Huishoudelijk reglement versie 1 januari 2017 is het volgende bepaald:
Lid 1. De vereniging erkent en respecteert “oude jachtrechten”.
Lid 2. Onder “oude jachtrechten” wordt verstaan: het hebben, dan wel hebben gehad van het genot van de jacht door een voormalig (A-) lid van de WBE “Schouwen-Duiveland”, welk genot van de jacht hem/haar als laatste rechthebbende middels een vergunning ex artikel 7 lid 1 b van de Jachtwet, een toestemming ex artikel 36 lid 2 van de Flora en Fauna-wet dan wel, dan wel toestemming ex artikel 3.20 lid 4 van de wet Natuurbescherming was toegekend, voordat dit jachtrecht – buiten de macht van de wildbeheereenheid om – aan de WBE is ontvallen.
Lid 3 Tenzij de eigenaar, beheerder of verhuurder van de jachtgronden en/of enig wettelijke voorschrift zich hier uitdrukkelijk tegen verzet, zullen de in lid 2 bedoelde jachtrechten aan de in lid 2 bedoelde rechthebbende worden toegeschreven indien de vereniging het genot van de jacht en/of het beheer en schadebestrijding op dezelfde gronden wederom – hetzij geheel of gedeeltelijk – weet te verwerven. Zulks enkel tenzij meergenoemde rechthebbende ten tijde van het wederom verwerven van die jachtrechten (nog) erelid, lid en/of deelnemer van de wildbeheereenheid “schouwen” is.
3.5.
De WBE heeft gesteld, hetgeen [verzoeker] niet heeft weersproken, dat [verzoeker] ‘slechts’ donateur was en is van de WBE . Dat [verzoeker] (ere-)lid of deelnemer van de vereniging was of is, is gesteld noch gebleken. Aldus staat vast dat [verzoeker] ten tijde van het ontvallen van het jachtrecht aan de WBE in 2000 en evenmin bij de herverdeling van de jachtrechten in 2017/2018 zich kwalificeerde als rechthebbende op (oude) jachtrechten. Een oud jachtrecht op grond van het bepaalde in het Huishoudelijk Reglement kan [verzoeker] derhalve niet toekomen. De door [verzoeker] aangevoerde rechtsgrond om getuigen te horen, namelijk het onrechtmatig handelen van de WBE door een aan hem toekomend recht te frustreren, doet zich dan ook niet voor: [verzoeker] was noch is op grond van de statuten van de WBE ooit rechthebbende van jachtrechten geweest. Het frustreren hiervan is dan ook onmogelijk. Dit heeft tot gevolg dat het belang van [verzoeker] bij onderhavig verzoek, om getuigen te doen horen teneinde vorenstaande te bewijzen, ontbreekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen en [verzoeker] veroordelen in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de WBE worden tot op heden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek;
3.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, die aan de zijde van WBE tot op heden worden begroot op nihil;
3.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.