4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op 15 oktober 2022 in het centrum van Terneuzen aan de Nieuwstraat een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meerdere keren met kracht tegen zijn hoofd gestompt en meerdere keren met geschoeide voet en met kracht tegen zijn lichaam geschopt en op zijn hoofd gestampt, terwijl hij op de grond lag. De aanleiding van deze vechtpartij was een incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden tussen een neef van verdachte en [slachtoffer] .
Het primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde: (mede)plegen van poging tot doodslag en (mede)plegen van poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van de politie en het forensisch-medisch onderzoek van het NFI, waarin de camerabeelden van het incident zijn beschreven, vast dat verdachte in ieder geval twee keer een schoppende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer] terwijl die op de grond ligt.
Op basis van de beschrijving van de camerabeelden door de politie, de zich in het dossier bevindende ‘stills’ in combinatie met de bevindingen van het NFI, waaruit volgt dat een door verdachte gegeven schop tegen de voorzijde van het lichaam/hoofd van [slachtoffer] een onzekere impactplaats heeft, is naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid vast te stellen waar verdachte [slachtoffer] precies heeft geraakt, dat hij [slachtoffer] op zijn hoofd heeft geraakt en met hoeveel kracht hij [slachtoffer] heeft geraakt.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door de geweldshandelingen van verdachte zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier blijkt dat alleen [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag op het moment dat hij [slachtoffer] met kracht op zijn hoofd stampte, nadat hij van hem was weggelopen en weer was teruggelopen. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat er op die momenten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en anderen, gericht op de dood van [slachtoffer] , zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van medeplegen van poging tot doodslag.
Verder blijkt uit het dossier dat alleen [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een poging tot zware mishandeling door tegen het lichaam van [slachtoffer] te schoppen en te stompen. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Het subsidiair ten laste gelegde: openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte in ieder geval twee keer op de openbare weg in de richting van [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl hij op de grond lag. Daarnaast is ook door medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat tegen [slachtoffer] werd gebruikt. Bij openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachten ook voor rekening van verdachte komt.
Conclusie
Gelet hierop acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging wettig en overtuigend bewezen.