ECLI:NL:RBZWB:2023:9607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/02/412173 / JE RK 23-1333 en C/02/413363 / JE RK 23-1537
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met geschillenregeling

Op 6 september 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is behandeld in het kader van een rekestprocedure, waarbij de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toetsing van een perspectiefbesluit, verwijzend naar een recente uitspraak van de Hoge Raad. Dit perspectiefbesluit heeft echter grote invloed op de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft besloten om de maatregelen kort te verlengen tot 17 november 2023, zodat er ruimte is voor partijen om de recente uitspraak van de Hoge Raad te bestuderen en de GI de gelegenheid heeft om haar verzoek aan te passen. De zaak zal worden verwezen naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen doorlopen zonder dat een hoger beroep afgewacht hoeft te worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/412173 / JE RK 23-1333
verlenging ondertoezichtstelling en
verlenging machtiging uithuisplaatsing
C/02/413363 / JE RK 23-1537
geschillenregeling
Datum uitspraak: 6 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en geschillenregeling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZUID-HOLLAND,
locatie Gouda, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes,
[de gezinshuisouders] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
JE RK 23-1333
  • het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 25 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Van der Sande van 5 september 2023.
JE RK 23-1537
  • het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 30 augustus 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Van der Sande van 5 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 september 2023. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door de heer [naam] , tolk in de Syrisch-Arabische taal;
  • drie vertegenwoordigers van de GI;
  • de gezinshuisvader via een Teams-verbinding;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022 is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag van 17 september 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (na een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing) onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, tot 17 september 2022. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 15 september 2022 en tot 17 september 2023.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 december 2022 is een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 23 februari 2023. Deze machtiging is daarna steeds verlengd. Bij beschikking van 20 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor het laatst verlengd, namelijk tot 17 september 2023.
2.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van de laatst genoemde beschikking in een gezinshuis.

3.Het verzoekJE RK 23-1333

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
JE RK 23-1537
3.2.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:262b BW:
- te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om de minderjarige(n) niet meer bij de ouder(s) terug te plaatsen, en
- te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing;
- dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van het kind wenselijk voorkomt

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek tot verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen (JE RK 23-1333) – kort samengevat – ten grondslag dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een aantal gebieden nog wordt bedreigd. De kinderen zijn gestart met hun traumabehandeling, maar de moeder nog niet. Het lukt de moeder onvoldoende om de hulpvraag vanuit de kinderen te vervullen. Tijdens de omgangsmomenten worden positieve, maar ook zorgelijke signalen opgemerkt. De jongens hebben behoefte aan duidelijkheid en dat verdienen zij ook. Om die reden heeft de GI per apart verzoek (JE RK 23-1537) het opvoedbesluit ter toetsing voorgelegd. De GI meent namelijk dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de moeder ligt. In dat verzoek heeft de GI ook de updatebrief en nadere stukken ingediend. De GI is echter inmiddels bekend met de recente uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 en verzoek daarom de betreffende stukken te voegen in het dossier met kenmerk JE RK 23-1333.
4.2.
Namens de moeder wordt verzocht de stukken die zijn ingebracht in de zaak met kenmerk JE RK 23-1537 niet te voegen in het dossier met kenmerk JE RK 23-1333 en het perspectiefbesluit dat de GI heeft genomen derhalve pas op een later moment te behandelen.
4.3.
Kijkend vanuit de positie van de kinderen adviseert de Raad om de stukken van het dossier met kenmerk JE RK 23-1537 wel te voegen in het dossier met kenmerk JE RK 23-1333, aangezien zij gebaat zijn bij duidelijkheid over hun perspectief.
4.4.
De gezinshuisvader begrijpt welke formele, juridische discussie er speelt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijven welkom bij hen.

5.De beoordeling

5.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.1.
De kinderrechter constateert dat de moeder volgens de basisregistratie personen de Syrische nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.1.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.1.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op de verzoeken worden toegepast.
5.2.
JE RK 23-1537 Geschillenregeling
5.2.1.
In artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, voor zover niet vallend onder de reikwijdte van het klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen beproeft hij een vergelijk tussen betrokkenen.
5.2.2.
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of de GI ontvankelijk is in het verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit. Hij concludeert dat dit niet het geval is en verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148). Kort samengevat oordeelt de Hoge Raad dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De tekst en de toelichting van artikel 1:262b BW geven onvoldoende grond voor de rechtsopvatting dat een perspectiefbesluit via de geschillenregeling zelfstandig ter beoordeling, goedkeuring of bekrachtiging aan de kinderrechter kan worden voorgelegd, aldus de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.5.1.
Een perspectiefbesluit kan uiteraard ook gevolgen hebben voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Nu echter in de zaak met kenmerk JE RK 23-1333 een specifieke procedure loopt waarin het onderhavige perspectiefbesluit aan de orde kan komen zal de GI niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek onder rekestnummer JE RK 23-1537.
5.3.
JE RK 23-1333: Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
5.3.1.
De kinderrechter heeft de GI in haar verzoek op grond van artikel 1:262b BW zoals hierboven beschreven niet-ontvankelijk verklaard. Dat laat echter onverlet dat het vraagstuk dat de GI heeft voorgelegd van grote invloed is op het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Deze maatregelen betreffen vanuit hun aard namelijk maatregelen met een tijdelijk karakter, gericht op een thuisplaatsing van kinderen in een situatie waarin de ouder(s) zelf weer de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding kan/kunnen dragen. Het besluit van de GI om niet langer toe te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder hangt daarom erg nauw samen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.
5.3.2.
Hoewel de Hoge Raad in de uitspraak van 1 september 2023 heeft geoordeeld dat een perspectiefbesluit niet op grond van artikel 1:262b BW ter toetsing kan worden voorgelegd aan de kinderrechter, heeft de Hoge Raad ook geoordeeld dat dit onverlet laat dat de rechter een perspectiefbesluit in voorkomend geval zal moeten beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige (eveneens rechtsoverweging 3.5.1. van eerdergenoemde uitspraak). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI daarom verzocht om de stukken in de zaak JE RK 23-1357 deel te laten uitmaken van het dossier met kenmerk JE RK 23-1333 en om na een leespauze alsnog tot behandeling van het verzoek en die stukken over te gaan. De moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI niet gehonoreerd. Immers het door de GI genomen perspectiefbesluit is voor de moeder een ingrijpend besluit. De hiervoor genoemde beschikking van de Hoge Raad van 1 september jl. is van na die van opstelling en indiening van het onderhavige verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Het verzoek en de onderbouwing daarvan houden daardoor nog geen rekening met deze recente uitspraak. Een zorgvuldige behandeling en beoordeling van het onderhavige verzoek in het licht van eerdergenoemde uitspraak vereisen dat zowel de GI als de moeder voldoende gelegenheid heeft om zich te beraden. Voor de GI kan dit ertoe leiden dat het verzoek en/of de grondslag daarvan worden aangepast en/of nadere stukken aan het verzoek worden toegevoegd. Indien dat het geval is dient moeder voldoende gelegenheid te hebben om dit met haar advocaat te bespreken.
5.3.3.
Met instemming van partijen en nu de kinderrechter op basis van de voorhanden zijnde informatie van oordeel is dat nog aan de voorwaarden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing wordt voldaan, zullen deze maatregelen kort worden verlengd. Op die manier wordt er ruimte gecreëerd voor eenieder om de uitspraak van de Hoge Raad nader te bestuderen, wordt de GI de gelegenheid gegeven (de grondslag van) het verzoek indien zij daartoe aanleiding ziet aan te passen en/of het verzoek aan te vullen met stukken en heeft moeder vervolgens de gelegenheid om een en ander met haar advocaat te bespreken. De maatregelen zullen worden verlengd tot 17 november 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
5.3.4
Gelet op de complexiteit van deze zaak zal de kinderrechter de zaak verwijzen naar een meervoudige kamer, bestaande uit drie leden. De mondelinge behandeling zal worden gepland voor afloop van de maatregelen. Partijen worden per aparte brief opgeroepen.
5.3.5
Zoals ter zitting afgesproken wordt de GI verzocht om het eventueel gewijzigde verzoek en/of gewijzigde grondslag van het verzoek en/of eventuele nadere stukken voor 1 oktober 2023 in te dienen.
5.3.6
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de maatregelen doorlopen zonder een eventueel hoger beroep af te wachten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
JE RK 23-1333
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 17 november 2023;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 17 november 2023;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen voor 17 november 2023, tegen welke zitting de Raad, de GI, de moeder met haar advocaat en de gezinshuisouders dienen te worden opgeroepen, waarbij de kinderrechter verstaat dat het aan de GI is om een tolk te regelen voor de moeder;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
JE RK 13-1537
6.5.
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023 door mr. Holierhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Ginneke als griffier, en op schrift gesteld op 20 september 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.