In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had op 2 november 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag erfbelasting ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift begon op 3 november 2021 en eindigde op 14 december 2021. Het beroepschrift is pas op 22 december 2021 door de rechtbank ontvangen, wat betekent dat het niet binnen de gestelde termijn is ingediend.
De rechtbank onderzoekt of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De gemachtigde van belanghebbende voert aan dat er werkzaamheden zijn verricht tot en met 13 december 2021 en dat er vertraging kan zijn opgetreden door postbezorging en coronamaatregelen. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. De rechtbank benadrukt dat de indiener rekening had moeten houden met mogelijke vertragingen en dat de overschrijding niet kan worden goedgemaakt door coulance of de gevolgen van een niet-ontvankelijkverklaring.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.