ECLI:NL:RBZWB:2023:9492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
10082240 CV EXPL 22-2226 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verwijdering van hek in vakantiepark met verzoek tot oprichting van scheidsmuur

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, betreft het een burengeschil tussen twee eigenaren van vakantiewoningen in een vakantiepark in [plaats 3]. De eiser, eigenaar van een perceel met vakantiewoning, vordert de verwijdering van een hek dat door de gedaagden, de buren, op zijn grond zou staan. De eiser heeft in juni 2019 en opnieuw in juni 2021 de gedaagden erop gewezen dat het hek op zijn grond staat. Na een grensreconstructie door het Kadaster in december 2021, waarbij de gedaagden niet aanwezig waren, heeft de eiser de gedaagden verzocht het hek te verplaatsen. De gedaagden hebben dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot de huidige procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het hek niet geheel op het perceel van de gedaagden staat en dat de eiser recht heeft op een ondoorzichtige scheidsmuur op de kadastrale grens. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden het hek op eigen kosten moeten verwijderen voor zover het op de grond van de eiser staat. Tevens is de kantonrechter van oordeel dat de gedaagden moeten meewerken aan de plaatsing van een gezamenlijke schutting, waarbij de kosten door beide partijen gedeeld moeten worden. De gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten van de eiser vergoeden.

De rechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, met inbegrip van een dwangsom voor het niet naleven van de veroordelingen. De uitspraak is gedaan op 27 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10082240 CV EXPL 22-2226
Vonnis van 27 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
rolgemachtigde: [rolgemachtigde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ( [land] ),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. de Kerf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2022;
- de brief van S.C.T. Bremer met aanvullende producties 16 tot en met 18;
- de aanvullende producties 5 tot en met 9 van [gedaagden] ;
- de mondelinge behandeling van 4 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- het proces-verbaal van 4 april 2023;
- de akte wijziging van eis;
- de antwoordakte met producties 10 tot en met 14;
- de akte uitlaten producties.
1.2.
De akte uitlaten producties wordt slechts bij de beoordeling van de zaak betrokken voor zover het een reactie betreft op de bij de antwoordakte gevoegde producties.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eiser] is eigenaar van het perceel met vakantiewoning aan de [adres 1] te [plaats 3] ( [kadastrale aanduiding 1] ). [gedaagden] is eigenaar van het perceel met vakantiewoning aan de [adres 2] te [plaats 3] ( [kadastrale aanduiding 2] ).
2.2.
Tussen de twee percelen staat een gaashekwerk met hedera (verder te noemen: het hek). Deze erfafscheiding is door [gedaagden] geplaatst.
2.3.
In juni 2019 heeft [eiser] mondeling aan [gedaagden] meegedeeld dat het hek op zijn grond staat.
2.4.
Bij aangetekende brief van 26 juni 2021 heeft [eiser] [gedaagden] er nogmaals op gewezen dat het hek op zijn grond staat.
2.5.
Op 13 december 2021 is er door het Kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. [gedaagden] was niet bij deze grensreconstructie aanwezig.
2.6.
Op 28 december 2021 heeft [eiser] de uitkomsten van de grensreconstructie aan [gedaagden] gestuurd en het verzoek gedaan het hek te verplaatsen.
2.7.
In reactie hierop heeft [gedaagden] op 10 januari 2022 meegedeeld dat het hek op de juiste plaats staat.
2.8.
Naar aanleiding van de gemaakte afspraak tijdens de mondelinge behandeling van
4 april 2023, vastgelegd in een proces-verbaal, is er op 2 mei 2023 een tweede grensreconstructie uitgevoerd door het Kadaster. Hierbij waren beide partijen en hun gemachtigden aanwezig. De meetgegevens en de waarnemingen zijn in het bijbehorende relaas van bevindingen van 2 mei 2023 als volgt opgenomen:
[afbeelding geanonimiseerd]
2.9.
Uit deze tweede grensreconstructie blijkt dat het hek aan de voorzijde (straatkant) van het perceel op eigen grond van [gedaagden] staat. Vervolgens kruist het hek de erfgrens waarna het over het perceel van [eiser] loopt. Daarna buigt het hek weer terug om aan de achterzijde van het perceel te eindigen op de kadastrale grens tussen de percelen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, na wijziging van eis, -samengevat- voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. [gedaagden] te veroordelen tot verwijdering van het hek op kosten van [gedaagden] en wel binnen 60 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen, voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 10.000,00;
2. [gedaagden] te veroordelen tot medewerking aan plaatsing van een gezamenlijke ondoorzichtige scheidsmuur op de kadastrale grens in de vorm van een schutting conform de offerte van 5 mei 2023 van [bedrijf] dan wel een nader te bepalen schuttingbouwer in opdracht van partijen, waarvan de kosten door partijen ieder bij helfte dienen te worden gedragen, en wel binnen 60 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen, voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum van
€ 10.000,00;
Subsidiair
3. vervangende toestemming om het hek zelf te laten verwijderen conform offerte van [bedrijf] , dan wel een nader te bepalen schuttingbouwer, van
€ 800,00 dan wel zoveel meer als noodzakelijk blijkt en [gedaagden] in dit geval te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag ter hoogte van de aan [bedrijf] dan wel een nader te bepalen schuttingbouwer verschuldigde kosten in verband met verwijdering van het hek;
4. vervangende toestemming om een gezamenlijke ondoorzichtige scheidsmuur in de vorm van een schutting op de kadastrale grens te laten plaatsen, zulks conform de offerte van 5 mei 2023 van [bedrijf] dan wel een nader te bepalen schuttingbouwer, van € 3.484,00 dan wel zoveel meer als noodzakelijk blijkt en [gedaagden] in dit geval te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de helft van het bedrag ter hoogte van de aan [bedrijf] dan wel een nader te bepalen schuttingbouwer verschuldigde kosten in verband met plaatsing van de schutting;
Primair en subsidiair
[gedaagden] te veroordelen:
5. tot betaling van € 485,00 vanwege de kosten van de eerste
grensreconstructie;
6. tot betaling van € 460,00 vanwege de kosten van de tweede grensreconstructie;
7. tot betaling van € 508,81 (incl. btw), zijnde € 420,50 (excl. btw) dan wel een nader door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
8. in de kosten van deze procedure;
9. in de nakosten, te vermeerderen met de kosten van het eventuele betekeningsexploot;
10. tot betaling van de wettelijke rente over de kosten genoemd onder de punten 5 tot en met 9, te berekenen vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening, indien [gedaagden] deze kosten niet binnen voornoemde termijn voldoet.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 5:49 BW. Op grond van dit artikel kan [eiser] van [gedaagden] verlangen dat hij het hek verwijdert en dat een ondoorzichtige scheidsmuur op de kadastrale grens wordt gebouwd.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [gedaagden] woonachtig is in [land] draagt onderhavige procedure een internationaal karakter. Allereerst dient de kantonrechter ambtshalve te beoordelen of zij rechtsmacht heeft. Hierover wordt het volgende overwogen. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht. Uit artikel 7 lid 2 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012, Brussel I bis, volgt dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich voordoet bevoegd is. Hoewel [eiser] geen schadevordering instelt, is de kantonrechter van oordeel dat dit artikel van toepassing is op dit geschil. Omdat de vakantiewoningen zijn gelegen in [plaats 3] is de Nederlandse kantonrechter bevoegd.
4.2.
Verder is van belang welk recht op dit geschil van toepassing is. Nederland en Duitsland zijn beiden gebonden aan de Verordening (EU) nr. 864/2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II). Ingevolge artikel 4 lid 1 van deze verordening is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet. In dit geval is dus Nederlands recht van toepassing.
4.3.
Tijdens de tweede grensreconstructie is vast komen te staan dat het hek niet geheel op het perceel van [gedaagden] staat. [gedaagden] doet een beroep op verjaring. De kantonrechter oordeelt dat dit beroep niet slaagt en overweegt het volgende.
4.4.
Voorwaarde voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring is een onafgebroken bezit te goeder trouw van tien jaar (artikel 3:99 BW). Een beroep op bevrijdende verjaring slaagt wanneer het onafgebroken bezit twintig jaren heeft geduurd, ook al was dit bezit niet te goeder trouw (artikelen 3:105 BW en 3:306 BW). Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op [gedaagden] de stelplicht en bewijslast dat aan de voorwaarden voor verjaring is voldaan.
4.5.
Van bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders heeft kunnen afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, wat naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden. Voor inbezitneming van een goed van een ander is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:313 lid 1 BW). Ingevolge artikel 3:108 BW wordt het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, bepaald naar verkeersopvatting, met inachtneming van de op die bepaling volgende regels en overigens op grond van uiterlijke kenmerken.
4.6.
Vast staat dat tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden] een coniferenhaag heeft gestaan. Ook zijn partijen het erover eens dat vóór deze haag aan de zijde van het perceel van [eiser] in het voorjaar van 2005 houten palen door [gedaagden] zijn neergezet. Op de plaats van de houten palen is op enig moment een hek neergezet. De coniferenhaag is door [gedaagden] verwijderd. Hieruit volgt dat het hek niet op dezelfde plaats is neergezet als de coniferenhaag stond.
4.7.
De kantonrechter deelt de mening van [eiser] dat het enkel in de grond zetten van losse houten palen door [gedaagden] onvoldoende is om te kunnen concluderen dat [gedaagden] de grond in bezit heeft genomen. De houten palen die door [gedaagden] zijn geplaatst hebben het stukje grond niet ontoegankelijk gemaakt. Daarnaast is dit strookje grond door het plaatsen van de houten palen in visueel en feitelijk opzicht geen onderdeel gaan uit maken van de tuin van [gedaagden] omdat achter deze palen op dat moment nog een coniferenhaag stond. Door [gedaagden] is niet aangetoond op welk moment de houten palen, die in het voorjaar van 2005 zijn geplaatst, zijn vervangen door het hek. Er kan dus niet worden vastgesteld op welk moment een eventuele verjaringstermijn is gaan lopen. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagden] zijn beroep op bevrijdende dan wel verkrijgende verjaring onvoldoende heeft onderbouwd en dat de kantonrechter dit verweer passeert. De kantonrechter oordeelt dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen dus ook de juridische erfgrens is.
4.8.
Uit de tweede grensreconstructie blijkt dat het niet om een mandelig hek gaat. De erfgrens tussen de percelen loopt niet geheel in de lengterichting onder het hek door. Het hek begint immers op eigen grond van [gedaagden] waarna het de erfgrens kruist en over de grond van [eiser] verder loopt waarna het aan de achterzijde van het perceel weer afbuigt naar de erfgrens. De kantonrechter wijst het primair gevorderde slechts toe voor zover het hek inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] . Concreet betekent dit dat [gedaagden] zijn hek op eigen kosten moet verwijderen voor zover het op de grond van [eiser] staat.
4.9.
[eiser] vordert ter waarborging van zijn privacy de plaatsing van een gezamenlijke ondoorzichtige scheidsmuur (een schutting) van twee meter hoog op de kadastrale grens waarvan de kosten door partijen ieder voor de helft moeten worden betaald.
4.10.
Krachtens artikel 5:49 lid 1 BW kan iedere eigenaar van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar eraan meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte van de afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.
4.11.
[gedaagden] stelt dat de vakantiewoningen zijn gelegen op een vakantiepark dat minimaal 2 km van het dichtstbijzijnde dorp ligt. Dit kan niet als bebouwde kom worden beschouwd zodat [eiser] geen beroep kan doen op artikel 5:49 BW. De kantonrechter passeert dit verweer. Het recht op afgrenzing wordt gerechtvaardigd door het recht op privacy. Het begrip “aaneengebouwd gedeelte van een gemeente” moet in het licht van de bescherming van de privacy worden uitgelegd. Het binnen of buiten de bebouwde kom gelegen zijn van de erven is niet een doorslaggevend maar indicatief argument. Voor een aaneengebouwd deel van een gemeente is daarnaast niet vereist dat de daarop staande gebouwen aaneengebouwd zijn, maar wel dat sprake is van een gebied waarin dicht op elkaar wordt gebouwd en de kavels waarop is gebouwd beperkt van omvang zijn. Daar is hier sprake van. Het feit dat het gaat om vakantiewoningen die niet permanent bewoond zijn, kan evenmin tot de conclusie leiden dat [eiser] geen beroep op artikel 5:49 BW kan doen.
4.12.
Verder stelt [gedaagden] dat het de plaatselijke gewoonte op het vakantiepark is om de percelen ‘op groene wijze’ van elkaar te scheiden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [gedaagden] foto’s overgelegd van alle erfafscheidingen ter plaatse. De kantonrechter oordeelt dat dit fotomateriaal een gemêleerd beeld aantoont. Op de foto’s zijn hagen, heggen en houten schuttingen te zien, variërend in hoogte. Hoewel op het moment van het maken van de foto’s het merendeel van de erven een groene erfafscheiding heeft, is dit onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat dit een regel is die bij herhaling wordt gevolgd en waaraan de eigenaren van de vakantiewoningen op het park zich geacht worden te houden. Dit temeer nu [eiser] heeft aangevoerd dat er op het vakantiepark de afgelopen jaren diverse woningen zijn verkocht en de nieuwe eigenaren veelal bij de tuinaanleg een houten schutting hebben geplaatst. Omdat [gedaagden] zijn verweer op dit punt niet nader heeft onderbouwd, komt niet vast te staan dat een plaatselijke gewoonte aan toewijzing van de vordering van [eiser] in de weg staat.
4.13.
[gedaagden] stelt verder dat [eiser] misbruik van recht maakt of dat [eiser] handelt in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.14.
Het belang van de eigenaar bij de uitoefening van zijn recht als bedoeld in artikel 5:49 BW is, gelet op de door de wetgever beoogde eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, in beginsel gegeven. Voor een belangenafweging is dus geen plaats. Dat neemt niet weg dat ook bij de bevoegdheid van artikel 5:49 BW denkbaar is dat een eigenaar daar misbruik van maakt. In dat geval moet de afweging van artikel 3:13 lid 2 BW worden gemaakt (ECLI:NL:HR:2019:1907). In het hiervoor genoemde artikellid is bepaald dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Of in geval van onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, men naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. [gedaagden] voert aan dat het geschil feitelijk gaat om een te verwaarlozen stukje grond van 6 cm en dat niet eens over de gehele breedte van het perceel. Vast staat dat [gedaagden] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] , het hek van [gedaagden] staat immers over de erfgrens. Dit hoeft [eiser] niet te dulden ook niet als het slechts om een beperkte overschrijding van die grens gaat. Verder voert [gedaagden] aan dat zijn planten en struiken onherstelbaar beschadigd zullen raken. Dit belang weegt echter niet op tegen het belang van [eiser] bij eerbiediging van zijn privacy zodat het beroep van [gedaagden] op misbruik van recht of handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid niet slaagt.
4.15.
[gedaagden] stelt ook dat [eiser] zijn rechten zou hebben verwerkt. [eiser] heeft 15 jaar geleden meegedeeld dat het hek van [gedaagden] op de juiste plek stond. Hiermee is het gerechtvaardigd vertrouwen bij [gedaagden] gewekt dat [eiser] zijn aanspraken niet meer geldend zou maken. Verder had [eiser] zijn aanspraken al in 2001 kenbaar kunnen maken dan zou [gedaagden] nu niet met een ontsiering van zijn tuin en een kostenpost worden geconfronteerd. Door [eiser] wordt betwist dat [gedaagden] een beroep kan doen op rechtsverwerking. Ter zitting heeft [eiser] meegedeeld dat zijn mededeling 15 jaar geleden is gedaan in de tijd dat er een coniferenhaag stond als erfafscheiding en nog geen hek. [gedaagden] kan dus geen beroep doen op deze mededeling. In het kader van de reconstructie van zijn tuin heeft [eiser] in 2019 [gedaagden] aangesproken op het feit dat het hek op zijn grond zou staan. Voor rechtsverwerking is vereist dat [eiser] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht. Hetgeen [gedaagden] hierover aanvoert, is daarvoor onvoldoende. Vast staat dat het hek niet op dezelfde plaats staat als de coniferenhaag destijds stond zodat [gedaagden] onvoldoende heeft onderbouwd dat de mededeling die destijds zou zijn gedaan zag op het hek. Gelet op deze omstandigheden had [eiser] zijn aanspraken dus ook niet al kenbaar kunnen maken toen [gedaagden] de vakantiewoning aankocht. De kantonrechter oordeelt dat het beroep op rechtsverwerking niet slaagt.
4.16.
De vordering om [gedaagden] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het plaatsen van een ondoorzichtige scheidsmuur op de kadastrale grens in de vorm van een schutting is toewijsbaar conform de offerte van 5 mei 2023 van [bedrijf] of door een nader te bepalen schuttingbouwer in opdracht van partijen gezamenlijk. Voor wat betreft de kosten van de op te richten scheidsmuur geldt het volgende. Artikel 5:49 BW bepaalt dat beide perceeleigenaren voor gelijke delen bijdragen in de kosten van de aanleg van de erfafscheiding. De kantonrechter ziet in dit geval geen aanleiding om van deze regel af te wijken.
4.17.
Ten aanzien van het verwijderen van het hek voor zover dit hek op het perceel van [eiser] staat, zal een dwangsom worden verbeurd vanaf 60 dagen na betekening van dit vonnis. De dwangsom voor het niet verlenen van medewerking aan het plaatsen van een ondoorzichtige scheidsmuur op de kadastrale grens zal worden verbeurd vanaf 4 maanden na betekening van dit vonnis, hierbij wordt rekening gehouden met een mogelijk langere duur van (de start van) de plaatsing van de schutting. De dwangsommen zullen worden opgelegd tot een bedrag als hierna bepaald.
4.18.
De eerste grensreconstructie is uitgevoerd zonder aanwezigheid van [gedaagden] . De kantonrechter oordeelt dat [gedaagden] door [eiser] in de gelegenheid had moeten worden gesteld hierbij aanwezig te zijn. Zeker omdat het ging om de vaststelling van de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden] . Het feit dat de eerste tekening van het kadaster achteraf bezien niet juist bleek te zijn, maakt dit oordeel niet anders. De vordering tot betaling van € 485,00 is niet toewijsbaar. De tweede grensreconstructie die is uitgevoerd, is in redelijkheid nodig geweest voor een goede beoordeling van de zaak. De kosten daarvan zijn redelijk. De vordering tot betaling van € 460,00 is toewijsbaar. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
4.19.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijst. [eiser] vordert ook btw over de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde btw is toewijsbaar, omdat [eiser] heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben.
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
4.21.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • kosten van de dagvaarding € 250,06
  • griffierecht € 214,00
  • salaris gemachtigde € 792,00 (3,00 punten × € 264,00)
  • nakosten
Totaal € 1.388,06
4.22.
Voor de gevorderde informatiekosten SNG Buitenland en de portokosten houdt de proceskostenveroordeling al een vergoeding in, zodat de kantonrechter een vergoeding voor deze kosten afwijst.
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 60 dagen na betekening van dit vonnis het hek voor zover dit op het perceel van [eiser] staat op eigen kosten te verwijderen;
5.2.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijft aan het onder 5.1. bepaalde te voldoen tot een maximum van
€ 10.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 4 maanden zijn medewerking te verlenen aan het plaatsen van een ondoorzichtige scheidsmuur op de kadastrale grens in de vorm van een schutting conform de offerte van 5 mei 2023 van [bedrijf] of door een nader te bepalen schuttingbouwer in opdracht van partijen gezamenlijk;
5.4.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijft aan het onder 5.3. bepaalde te voldoen tot een maximum van
€ 10.000,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] aan [eiser] te betalen € 460,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.388,06 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen;
5.7.
veroordeelt [gedaagden] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.