ECLI:NL:RBZWB:2023:9412

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_683
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 30 juni 2022, maar het college heeft deze afgewezen met het argument dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 22 december 2022. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiser en de relevante wet- en regelgeving, met name de Participatiewet.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is. Eiser heeft aangevoerd dat de kosten voor woonkosten niet uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat eiser bijzondere bijstand zou moeten ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de woonkosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat alleen in bijzondere situaties, waarin de kosten boven het algemeen gangbare niveau uitstijgen, bijzondere bijstand kan worden verleend. Aangezien eiser een all-in huurprijs heeft, is het niet mogelijk om de kale woonkosten vast te stellen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/683 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 december 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: waarnemer van de gemachtigde van eiser, mr. M.A.R. Schuckink Kool, en namens het college mr. A.D.M. Rombouts. Eiser is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college
over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van de Participatiewet. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Op 30 juni 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor onder meer woonkosten (€ 335,- per maand).
2.2.
Met het besluit van 11 augustus 2022 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor woonkosten afgewezen, omdat deze kosten niet noodzakelijk zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3.
Met het bestreden besluit van 22 december 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
3. Het college is met het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand gebleven. Met het bestreden besluit wijzigt het college wel de motivering van de afwijzing van de aanvraag. Het college ziet de woonkosten wel als noodzakelijke kosten, maar de kosten vloeien niet voort uit bijzondere individuele omstandigheden en kunnen worden voldaan uit de bijstandsuitkering van eiser. Ook zijn er geen dringende redenen aanwezig om alsnog bijzondere bijstand te verstrekken.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat in een situatie waarin geen huurtoeslag kan worden verleend, de Wet op de Huurtoeslag (WHT) geen voorliggende voorziening is. Daarnaast is eiser het niet eens met het standpunt van het college dat op basis van een onderzoek vaststaat dat de kosten uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Een dergelijk onderzoek zou nooit aan eiser zijn overgelegd. Ten slotte is het niet bij voorbaat logisch dat een bijstandsnorm toereikend is voor iemand die geen huurtoeslag ontvangt.
Oordeel van de rechtbank
5. In geschil is of het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huurtoeslag geen voorliggende voorziening is, nu eiser daar niet voor in aanmerking komt.
5.2.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald wanneer recht op bijzondere bijstand bestaat. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze kosten noodzakelijk zijn. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
5.4.
Woonkosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Alleen als die woonkosten in een individuele situatie door bijzondere omstandigheden uitstijgen boven wat als algemeen noodzakelijk is aan te merken, of die kosten door bijzondere omstandigheden niet uit het inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verleend. Recht op bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag kan dus bestaan als een betrokkene door bijzondere omstandigheden hogere woonkosten heeft dan wat past bij het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Een dergelijke omstandigheid kan erin bestaan dat de betrokkene verkeert in een overgangsfase na een inkomensterugval. Dan kan woonkostentoeslag gedurende een beperkte periode wordt verstrekt om hem in staat te stellen om de woonkosten in overeenstemming te brengen met het inkomen. [1]
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet gebleken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die zouden moeten leiden tot de verlening van bijzondere bijstand. Het enkele feit dat geen huurtoeslag wordt verleend voor onzelfstandige woonruimte, maakt niet dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Daar komt bij dat eiser een all-in huurprijs is overeengekomen, zodat niet valt vast te stellen hoe hoog zijn (kale) woonkosten zijn. Het is niet gebleken dat door bijzondere omstandigheden de kosten van € 640,- per maand in totaal voor huur, gas, water en elektra, internet en televisie, en voor het gebruik van wasmachine en droger niet uit het inkomen op bijstandsniveau kan worden voldaan.
5.6.
Het college voert ten aanzien van de verstrekking van bijzondere bijstand beleid. Het door het college overgelegde beleid is niet gepubliceerd en is daarom niet als beleid als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan te merken, maar als vaste gedragslijn. Eiser valt ook niet onder één van de situaties waarbij volgens de gedragslijn bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag kan worden toegekend.
5.7.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van eiser niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 28 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, vierde lid
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Participatiewet
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1934.