ECLI:NL:RBZWB:2023:9411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2408
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) en terugvordering van verstrekte uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld inzake zijn recht op een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Eiser, een gevestigde zelfstandige en enig aandeelhouder van twee besloten vennootschappen, had zijn recht op Bbz-uitkering ingetrokken gezien het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college had op 5 oktober 2022 een primair besluit genomen om de uitkering in te trekken en het bedrag van € 7.292,36 terug te vorderen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna het college op 2 maart 2023 het bezwaar herzag en het terugvorderingsbedrag verlaagde naar € 2.390,43 bruto.

De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 24 november 2023, waar eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door mr. N.J.C.P. Melsen namens het college. Eiser voerde aan dat hij onvolledige stukken had ingeleverd door een gebrek aan communicatie en dat het college onterecht zijn inkomen had berekend op basis van de bedrijfsresultaten van zijn vennootschappen. De rechtbank oordeelt dat het college de juiste gegevens heeft gebruikt voor de berekening van het inkomen en dat er geen onterecht vermogenstoets is uitgevoerd, gezien de tijdelijke versoepelingen van het Bbz in de betreffende periode.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen terugbetaling van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2408 BBZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
1.1.
Met het besluit van 5 oktober 2022 (primair besluit) heeft het college eisers recht op een Bbz-uitkering ingetrokken en de aan eiser verstrekte uitkering van hem teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college dit besluit herzien.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens het college deelgenomen mr. N.J.C.P. Melsen. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser is gevestigd zelfstandige. Hij is enig aandeelhouder en bestuurder van [b.v. 1] . [b.v. 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [b.v. 2] .
Op 16 november 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Bbz.
Met het besluit van 8 december 2021 heeft het college aan eiser een Bbz-uitkering toegekend voor de maanden oktober, november en december 2021.
Op 1 februari 2022 heeft eiser het college gevraagd om een verlenging van de uitkering voor levensonderhoud voor het eerste kwartaal van 2022.
Met het besluit van 16 februari 2022 heeft het college aan eiser een uitkering voor levensonderhoud toegekend voor de maanden januari, februari en maart 2022.
Het college heeft een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van eiser. In dit kader is eiser bij brief van 10 augustus 2022 gevraagd om een aantal stukken aan te leveren.
Eiser heeft niet op dit verzoek gereageerd. Het college heeft eiser bij brief van 25 augustus 2022 nogmaals om de bewijsstukken verzocht.
Op 6 september 2022 heeft eiser het college gemeld het verzoek om gegevens pas op 5 september 2022 te hebben ontvangen. Daarbij heeft eiser verzocht om een hersteltermijn tot 1 oktober 2022. Dit verzoek is door het college gehonoreerd.
Eiser heeft op 3 oktober 2022 een mail met bijlagen naar het college gestuurd.
De bevindingen van het college hebben geleid tot het primaire besluit. Met dat besluit is eisers recht op een uitkering voor levensonderhoud over de maanden oktober, november en december 2021 en januari, februari en maart 2022 ingetrokken. Daarbij is een bedrag van € 7.292,36 van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Er is op 16 januari 2023 telefonisch overleg geweest tussen partijen. Het college heeft dit gesprek diezelfde dag schriftelijk aan eiser bevestigd en daarbij een overzicht gegeven van de nog ontbrekende stukken.
Eiser heeft op 29 januari 2023 deze stukken alsnog aangeleverd.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het college heeft daarbij bepaald dat eisers recht op een Bbz-uitkering over de maand oktober 2021 ten onrechte is ingetrokken en dat dit recht over de overige maanden had moeten worden herzien in plaats van ingetrokken. Volgens het college hadden de volgende bedragen in mindering moeten worden gebracht op eisers uitkering:
- november 2021: een bedrag van € 698,60;
- december 2021: een bedrag van € 122,01;
- januari 2022: een bedrag van € 554,44;
- februari 2022: een bedrag van € 549,46;
- maart 2022: een bedrag van € 7,47.
Het terugvorderingsbedrag is daarbij door het college vastgesteld op € 2.390,43 bruto.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat een sfeer wordt gecreëerd dat eiser onvolledige stukken heeft ingeleverd, maar eiser heeft een aantal brieven niet ontvangen en kon niet alle stukken uploaden, waarna hij ze het college heeft gemaild. Het college neemt zelf een half jaar de tijd voor haar beslissing maar verlangt van eiser dat hij binnen 10 dagen reageert. Verder geldt dat het college haar besluit op de winst- en verliesrekeningen over de maanden oktober, november en december 2021 en januari, februari en maart 2022 baseert, maar de vaststelling van de hoogte van eisers inkomen is los van het bedrijfsresultaat over deze twee periodes. Het college meet volgens eiser met twee maten. Enerzijds is er de BV waar een resultaat is en anderzijds is er eisers persoonlijke inkomen. Dit zijn juridisch en fiscaal gezien twee totaal verschillende zaken. Het resultaat van [b.v. 1] en [b.v. 2] wordt meegenomen, maar eiser staat niet op de loonlijst van [b.v. 2] . [b.v. 2] is de werkmaatschappij. Eiser staat op de loonlijst van [b.v. 1] en feitelijk is hij in dienst van deze BV. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat er voor deze uitkering geen vermogenstoets wordt gedaan. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser de door hem aan de Belastingdienst verzonden aangiftes inkomstenbelasting overgelegd.
Standpunt college
5. Eiser heeft op januari 2023 zelfgemaakte winst- en verliesrekeningen heeft overgelegd. Het college heeft eisers inkomsten aan de hand van de omzet en kosten op die rekeningen opnieuw berekend. Omdat eiser de cijfers niet geconsolideerd heeft aangeleverd, is het college bij haar berekening uitgegaan van de netto bedrijfsresultaten per onderneming. Deze berekening heeft geleid tot een herziening van het terugvorderingsbedrag naar € 2.390,43 bruto.
Oordeel van de rechtbank
6. Volgens eiser heeft het college ten onrechte gesteld dat de door hem aangeleverde stukken onvolledig zijn.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat eiser niet langer wordt tegengeworpen dat de door hem overgelegde stukken niet volledig zijn. Ter zitting is namens het college bevestigd dat eiser voldoende gegevens heeft ingeleverd om zijn recht op een Bbz-uitkering te kunnen berekenen. De rechtbank zal deze grond daarom verder onbesproken laten.
6.1
Eiser meent dat zijn inkomen losstaat van het bedrijfsresultaat. Daarnaast stelt hij dat hij in dienst is van de holding [b.v. 1] en niet (ook) van [b.v. 2] .
De rechtbank stelt vast dat eiser een uitkering heeft aangevraagd als zelfstandige. Dit heeft tot gevolg dat, om eisers inkomen vast te kunnen stellen, op grond van artikel 6 van het Bbz gekeken dient te worden naar het bedrijfsresultaat uit eisers beide ondernemingen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag het college voor de berekening van het inkomen de in de jaarstukken vermelde gegevens tot uitgangspunt nemen. [1] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn de rechtbank niet gebleken en deze zijn door eiser ook niet gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voor de berekening van het bedrijfsresultaat de door eiser zelf aangeleverde gegevens heeft gebruikt. De door het college gemaakte berekening is door eiser niet betwist. Verder stelt de rechtbank vast dat het college het bedrijfsresultaat per maand heeft berekend. Op grond van artikel 55 van het Bbz zoals dat gold ten tijde in geding, werd voor de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022 het inkomen per kalendermaand vastgesteld en niet per boekjaar.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college eisers inkomen heeft berekend op grond van de ten tijde in geding geldende regelgeving. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat het college is uitgegaan van een onjuist inkomen.
6.2
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het college geen vermogenstoets heeft uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat in de periode van 1 oktober 2021 tot 1 april 2022 sprake was van een tijdelijke versoepeling van het Bbz. Eén van de versoepelingen hield in dat, zoals volgt uit de destijds geldende artikelen 55 en 57 van het Bbz, het vermogen buiten beschouwing werd gelaten bij de bepaling van het recht op algemene bijstand op grond van het Bbz. Dit betekent dat het college terecht geen vermogenstoets heeft uitgevoerd en eisers grond dus niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 32. Inkomen
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)
Artikel 58. Terugvordering
(…)
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)
Bbz 2004
Artikel 2. Kring van rechthebbenden
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is; (…)
Artikel 6. Het inkomen
1. In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet wordt bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar. Een teruggave van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt bij een zelfstandige niet als inkomen aangemerkt.
2. Bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige worden de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven gesteld op 20 procent [Red: per 1 januari 2021: 17 procent] van dat inkomen.
Hoofdstuk VIIa. Tijdelijke afwijkende regels voor instroom tijdens vierde kwartaal 2021 (zoals dit gold van 1 oktober 2021 tot 1 april 2022):
Artikel 54. Reikwijdte (zoals dit gold van 1 oktober 2021 tot 1 januari 2022)
Dit hoofdstuk is met betrekking tot het verlenen van algemene bijstand van toepassing op de rechthebbende, bedoeld in artikel 2, voor zover:
a. de algemene bijstand op grond van dit besluit aanvangt in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021, en;
b. de algemene bijstand ziet op de kalendermaanden oktober, november of december 2021.
Artikel 54. Reikwijdte (zoals dit gold van 1 januari 2022 tot 1 april 2022)
Dit hoofdstuk is met betrekking tot het verlenen van algemene bijstand van toepassing op de rechthebbende, bedoeld in artikel 2, voor zover:
a. het verlenen van algemene bijstand op grond van dit besluit aanvangt in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022, of sprake is van een nieuwe aanvraag als bedoeld in artikel 60aa; en
b. de algemene bijstand ziet op de kalendermaanden december 2021, en januari, februari of maart 2022.
Artikel 55. Buitentoepassingverklaring van enige bepalingen
De artikelen 3, 4, 5, 6, eerste lid, eerste zin, en 19, en Hoofdstuk II, paragrafen 3 en 4, zijn niet van toepassing.
Artikel 56. Aanvraag (zoals dit gold van 1 oktober 2021 tot 1 januari 2022)
1. Voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel, van de wet wordt de aanvraag die is ingediend in de periode, bedoeld in artikel 54, geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend, met dien verstande dat de aanvraag niet wordt geacht te zijn gedaan voor 1 oktober 2021.
2. De aanvrager verklaart schriftelijk en geeft de volgende informatie:
a. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm;
b. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
3. De gehuwde zelfstandige betrekt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, het inkomen van beide echtgenoten.
Artikel 56. Aanvraag (zoals dit gold van 1 januari 2022 tot 1 april 2022)
1. Voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel, van de wet wordt de aanvraag die is ingediend in de periode, bedoeld in artikel 54, geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend, met dien verstande dat:
a. de aanvraag niet wordt geacht te zijn gedaan voor 1 december 2021; en
b. indien voor de kalendermaand december 2021 reeds algemene bijstand is verleend op grond van hoofdstuk VIIa, zoals dat luidde op 31 december 2021, de aanvraag niet wordt geacht te zijn gedaan voor 1 januari 2022.
2. De aanvrager verklaart schriftelijk en geeft de volgende informatie:
a. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm;
b. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
3. De gehuwde zelfstandige betrekt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, het inkomen van beide echtgenoten.
Artikel 57. Vermogen
In afwijking van artikel 34 van de wet wordt vermogen niet in aanmerking genomen.
Artikel 58. Vorm van de algemene bijstand
Algemene bijstand wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet.
Artikel 60aa. Overgangsbepaling in verband met tijdelijke afwijkende regels voor instroom tijdens vierde kwartaal 2021
Indien op grond van hoofdstuk VIIa algemene bijstand is toegekend en met ingang van het tijdstip waarop dit hoofdstuk vervalt, op of na dat tijdstip algemene bijstand op grond van dit besluit is benodigd, wordt hiertoe een nieuwe aanvraag om algemene bijstand ingediend.
Artikel 60ab. Overgangsbepaling in verband met tijdelijke afwijkende regels voor instroom tijdens eerste kwartaal 2022 (zoals dit gold van 1 januari 2022 tot 1 april 2022)
Indien in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 op grond van hoofdstuk VIIa, zoals ingevoegd bij Besluit van 18 februari 2022 tot wijziging van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 in verband met het verlengen van de tijdelijke regels voor bijstandverlening aan zelfstandigen als gevolg van de verhoogde instroom door de crisis in verband met COVID-19 tot en met maart 2022 (Stb. 2022, 82), algemene bijstand is toegekend en op of na 1 april 2022 algemene bijstand op grond van dit besluit is benodigd:
a. wordt hiertoe een nieuwe aanvraag om algemene bijstand ingediend; en
b. wordt, indien nadien in hetzelfde boekjaar algemene bijstand op grond van dit besluit wordt verleend, de algemene bijstand die op grond van dit hoofdstuk VIIa is verleend bij de toepassing van de artikelen 11 en 12 tot het inkomen gerekend.