ECLI:NL:RBZWB:2023:9402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-022645
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift 552a Sv inzake inbeslagname en euthanasie van honden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 1978, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van zijn twee honden, [naam 1] en [naam 2], die op 19 augustus 2023 door de dierenpolitie in beslag waren genomen. De honden waren echter reeds geëuthanaseerd voordat de behandeling van het klaagschrift op 11 december 2023 plaatsvond, wat het openbaar ministerie aan de klager had medegedeeld. De klager voerde aan dat de inbeslagname onterecht was, omdat de leefomstandigheden van de honden goed waren en er geen gevaarlijke situatie was. De officier van justitie bood excuses aan voor de gang van zaken en erkende dat de vernietiging van de honden niet op deze wijze had mogen plaatsvinden.

De rechtbank oordeelde dat de vernietiging van de honden onrechtmatig was, aangezien er tijdig een klaagschrift was ingediend tegen de beslissing tot vervreemding. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag, en dat de klager recht had op teruggave van de honden. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de honden aan de klager.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 23-022645
datum : 22 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[de klager] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [woonadres] ,
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 19 augustus 2023 onder klager in beslag zijn genomen: twee honden van het ras herder windhond genaamd [naam 1] en [naam 2] .
  • het klaagschrift, ingediend op 8 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling op 16 oktober 2023 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 16 oktober 2023. De behandeling van het klaagschrift is destijds aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een rapport van de dierenarts aan het dossier toe te voegen en te onderzoeken of er een bewaardersovereenkomst met klaagster kan worden gesloten. De behandeling van het klaagschrift is hervat op 11 december 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J.C. Castelein en klager.
Kort voor de behandeling in raadkamer van 11 december 2023 heeft het openbaar ministerie geconstateerd dat de honden [naam 1] en [naam 2] wegens een administratieve fout abusievelijk al zijn ingeslapen/vernietigd/geëuthanaseerd. Klaagster is van de administratieve fout op 11 december 2023 via een e-mailbericht van het openbaar ministerie op de hoogte gesteld.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat de honden in beslag zijn genomen op basis van een momentopname. De dierenpolitie heeft geconstateerd dat de leefsituatie en de leefomgeving van de honden goed genoeg was. Bovendien levert de inbeslagname emotionele schade op voor klaagster en haar gezin.
Bij de behandeling van het klaagschrift vult klaagster naar aanleiding van het emailbericht van het openbaar ministerie aan dat haar onrecht is aangedaan door de gang van zaken. Klaagster stelt nogmaals dat zij goed voor haar honden heeft gezorgd. De leefomstandigheden waarin de honden die dag zijn aangetroffen is niet vergelijkbaar met de manier waarop zij normaal gesproken leeft. Er was geen sprake van een gevaarlijke situatie.
De officier van justitie maakt nogmaals excuses aan klaagster voor de gang van zaken. De vernietiging van de honden had niet op deze wijze mogen verlopen. Of er sprake is geweest van verwaarlozing is een vraag die de strafrechter later zal moeten beoordelen bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. Destijds was er een reden om de honden in beslag te nemen. Of dit al dan niet terecht is geweest dient de zittingsrechter tegen die tijd te beoordelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij brief van 23 augustus 2023 is door het openbaar ministerie aan klaagster het voornemen medegedeeld om de honden [naam 1] en [naam 2] te vervreemden. In de brief is klaagster erop gewezen dat zij binnen 14 dagen na dagtekening bezwaar kan maken tegen de beslissing tot vervreemding. Het klaagschrift is ontvangen op 8 september 2023. Klaagster heeft tijdig een klaagschrift ingesteld tegen deze beslissing. Vastgesteld is dat de honden al voor de raadkamerbehandeling van 16 oktober 2023 waren vernietigd op grond van de beslissing tot vervreemding. Deze vernietiging is onrechtmatig geweest, nu er tegen de beslissing tot vervreemding tijdig een klaagschrift is ingediend. Dat er tot vernietiging van de honden is overgegaan is te wijten aan een administratieve fout aan de zijde van het openbaar ministerie. De vernietiging is daarmee onrechtmatig, waardoor het beslag door de vernietiging niet is beëindigd en klaagster ontvankelijk is in haar klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank constateert dat ook bij de tweede raadkamerbehandeling het dossier incompleet lijkt te zijn. Zo is er geen proces-verbaal waarin de bevindingen zijn vastgelegd van de leefomstandigheden van de honden op de dag van de inbeslagname op 19 augustus 2023. Wel zit in het dossier een proces-verbaal van bevindingen bevattende een mutatie van 30 mei 2023. In deze mutatie is opgenomen dat bij de oudere reu een abces en hotspots zijn gezien. Klaagster verklaarde destijds dat zij nog niet naar de dierenarts was geweest, omdat zij in afwachting was van haar vakantiegeld. Niet is gebleken dat ten tijde van de inbeslagname op 19 augustus 2023 het abces en de slechte conditie van de hond nog aanwezig waren. Gelet op de summiere informatie in het dossier bij de raadkamerbehandeling van 11 december 2023 is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de een rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van beide honden zal gelasten. Te meer omdat klaagster bewust afstand heeft gedaan van de overige vier honden om bij teruggave slechts voor twee volwassen honden te hoeven zorgen. Over het na de inbeslagname geconstateerde agressieve gedrag van de beide honden stelt de rechtbank vast dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt dat de honden dat soort gedrag hebben vertoond toen zij nog bij klaagster leefden. De rechtbank merkt op dat de inbeslagname niet heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een bijtincident. Van enig ander relevant bijtincident is ook niet gebleken.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de honden [naam 1] en [naam 2] is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de honden aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- gegrond en gelast de teruggave van de honden [naam 1] en [naam 2] aan klager.
Deze beslissing is op 22 december 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult en mr. M. van Grinsven, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2023.
De griffier Verdult is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).