ECLI:NL:RBZWB:2023:9369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
9942182 \ CV EXPL 22-1883
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid handtekening op arbeidsovereenkomst met concurrentiebeding en onrechtmatig handelen van werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en ZLH B.V. over de valsheid van een handtekening op een arbeidsovereenkomst met een concurrentiebeding. Eiser stelde dat zijn handtekening op de overeenkomst van 21 november 2017 vals was en dat hij hierdoor onrechtmatig door ZLH was behandeld. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was geleverd dat de handtekening vals was, onderbouwd door een rapport van een handschriftdeskundige. De rechter concludeerde dat ZLH onrechtmatig had gehandeld door eiser aan het relatiebeding te houden, ondanks dat de handtekening vals was. Dit leidde tot aansprakelijkheid van ZLH voor de schade die eiser had geleden, waaronder juridische kosten en gederfde winst. De kantonrechter verklaarde dat eiser niet gebonden was aan het concurrentie- en relatiebeding en veroordeelde ZLH tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Tevens werden de proceskosten aan ZLH opgelegd, terwijl eiser in de kosten van de procedure tegen de tweede gedaagde werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor de rechter om terug te komen op eerdere oordelen indien nieuwe informatie beschikbaar komt die de eerdere beslissing ondermijnt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9942182 \ CV EXPL 22-1883
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.J. Klingeman,
tegen

1.ZLH B.V.,

te Breda,
gemachtigde: mr. G.C.L. van de Corput,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats] ,
gemachtigde: mr. K.G.A.P. Boemaars,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: ZLH en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023
- de akte van ZLH van 4 oktober 2023.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het eerdere vonnis van 19 juli 2023 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat de stelplicht en bewijslast van de valsheid van (met name) de handtekening van [eiser] op de overeenkomst van 21 november 2017 op [eiser] rusten. De kantonrechter volhardt in dat oordeel. Echter, op 19 juli 2023 oordeelde de kantonrechter ook dat er op dat moment weliswaar aanwijzingen waren dat de handtekeningen op de overeenkomst van 21 november 2017 vals zijn, maar dat dit (nog) niet met een redelijke mate van zekerheid vaststond. De kantonrechter is voornemens om op dat oordeel terug te komen en wel om de volgende reden.
2.2.
In zijn akte na het tussenvonnis van 19 juli 2023 heeft [eiser] onder meer zijn stelling dat (met name) zijn handtekening op de (arbeids)overeenkomst van 21 november 2017 vals is nader onderbouwd en gestaafd met een aanvullende productie (productie 45), inhoudende een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 2 mei 2023 van de [handschriftdeskundige] (geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, hierna te noemen: [handschriftdeskundige] ). (Mede) gelet hierop verzoekt [eiser] de kantonrechter terug te komen op de beslissing in het vonnis van 19 juli 2023. ZLH heeft in haar akte na het tussenvonnis van 19 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen het integraal in behandeling nemen van voormelde akte van [eiser] inclusief de aanvullende productie 45. Desondanks heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 6 september 2023 de akte van [eiser] inclusief het rapport van [handschriftdeskundige] toegelaten. Wel is ZLH bij datzelfde tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op voormelde akte van [eiser] . Daartoe heeft ZLH op de rolzitting van 4 oktober 2023 een akte genomen, waarin zij onder meer stelt dat [eiser] het bewijs van valsheid in geschrifte nog niet heeft geleverd en dat de kantonrechter niet op haar eindbeslissing in het tussenvonnis van 19 juli 2023 mag terugkomen.
2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft [handschriftdeskundige] handtekeningen op twee digitale documenten onderzocht, namelijk de (gedeeltelijke) handtekening op het als productie 1 bij dagvaarding overgelegde stuk en de handtekening op de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst. In het rapport van [handschriftdeskundige] staat onder meer het volgende: “(…)
Geconstateerd is dat de handtekeningen deels dekkend zijn. De vormgeving van de handtekeningen is exact identiek. Het gaat daarbij om de zichtbare delen, want op de foto zijn de handtekeningen niet volledig zichtbaar. Op voorhand kan dan ook niet gesteld worden dat de handtekeningen volledig dekkend zijn, simpelweg om de reden dat ze volledig zichtbaar zijn. Echter is het zo dat het niet mogelijk is dat spontaan gezette handtekeningen volledig dekkend zijn en daarmee ook niet wanneer slechts delen zichtbaar zijn.(…)
De combinatie van het geautomatiseerde denkproces en de vele kleine deelbewegingen en snelle correcties tijdens het schrijven, leidt ertoe dat handschriften van dezelfde schrijver er nooit exact gelijk uitzien. De afwisseling die zichtbaar is binnen het handschrift van dezelfde schrijver wordt in de vakliteratuur aangeduid als (natuurlijke) variatie.(…)
Bij het onderzoek aan de handtekeningen werd nog eenopvallende waarneminggedaan die niet onbesproken kan blijven.(…)
Ook de tekst “Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend te [plaats] op 21 november 2017,” is in een ander lettertype zichtbaar dan de overige tekst van het document. Op de foto komt het lettertype wel één op één overeen. Op de uit zeven pagina’s bestaande arbeidsovereenkomst wijkt het lettertype juist af. Dit wijst erop dat er sprake is geweest van listige kunstgrepen door middel van knip- en plakwerk.(…)
Eindoordeel:Het onderzochte digitale document (de uit zeven pagina’s bestaande arbeidsovereenkomst) betreft een gemanipuleerd document en is daarmee niet authentiek. De handtekeningen en de tekst “Aldus… … 2017,” zijn op het document gemonteerd.
2.4.
Met het bovenstaande heeft [eiser] zijn stelling dat zijn handtekening op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 (productie 5) vals is naar het oordeel van de kantonrechter deugdelijk en uitgebreid onderbouwd. In het licht van deze onderbouwing is de kantonrechter van oordeel dat ZLH deze stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. ZLH is namelijk (nagenoeg) niet inhoudelijk ingegaan op het rapport van [handschriftdeskundige] , ondanks dat zij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld bij tussenvonnis van 6 september 2023. Op grond van het voorgaande gaat de kantonrechter er thans van uit dat de handtekening van [eiser] op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 (productie 5 dagvaarding) vals is. Daarmee komt de kantonrechter terug op het eerdere oordeel in het tussenvonnis van 19 juli 2023, waarbij de kantonrechter nog oordeelde dat er op dat moment weliswaar aanwijzingen waren dat (de handtekeningen op) de overeenkomst van 21 november 2017 vals zijn, maar dat dit (nog) niet met een redelijke mate van zekerheid vaststond.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat zij kan terugkomen op voormeld oordeel uit het tussenvonnis van 19 juli 2023. Er is namelijk geen sprake van terugkomen op een bindende eindbeslissing. Immers, het betreft geen wijziging in het oordeel op wie de stelplicht en (dus) de bewijslast rust. Bovendien was het eerdere oordeel (dat de valsheid van de handtekening nog niet met een redelijke mate van zekerheid vaststond) geen bindende eindbeslissing, omdat de kantonrechter juist expliciet de mogelijkheid had opengehouden dat het oordeel in het verdere verloop van de procedure kon veranderen. Zo staat in het tussenvonnis van 19 juli 2023 dat er
op dat momentalleen nog maar aanwijzingen zijn dat de handtekening vals kan zijn, maar dat dit
nogniet vaststond.
2.6.
Ook als wel sprake zou zijn van een bindende eindbeslissing, is de kantonrechter van oordeel dat zij daarop in dit geval mag terugkomen. In ECLI:NL:HR:2008:BC2800 heeft de Hoge Raad bepaald dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerder door hem/haar gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hi/zij op een ondeugdelijke grondslag een eindbeslissing zou doen. Aan dit criterium is voldaan, omdat het eerdere oordeel – dat nog niet met voldoende zekerheid vaststaat dat de handtekening op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 vals is – in het licht van het rapport van [handschriftdeskundige] en het ontbreken van een (voldoende) inhoudelijke reactie daarop van ZLH, niet langer houdbaar is.
2.7.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter terugkomen op het eerdere oordeel dat nog niet met voldoende zekerheid vaststaat dat de handtekening op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 vals is. De kantonrechter oordeelt thans op grond van het overwogene onder 2.3 tot en met 2.6 dat de handtekening van [eiser] op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 (productie 5 dagvaarding) vals is. ZLH heeft zich reeds uitgelaten over de (on)mogelijkheid van de kantonrechter om terug te komen op een (bindende eind)beslissing, zodat zij naar het oordeel van de kantonrechter niet (opnieuw) in de gelegenheid gesteld hoeft te worden om te reageren op het door de kantonrechter terugkomen op het eerdere oordeel. Daarom zal de kantonrechter direct doorgaan met de verdere beoordeling van de zaak.
2.8.
Nu voldoende vaststaat dat de handtekening van [eiser] op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 (productie 5 bij dagvaarding) vals is, zal de vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat [eiser] jegens ZLH niet gebonden is aan enig concurrentie- en/of relatiebeding, en/of boetebeding, of enig ander voor hem beperkend beding worden toegewezen.
2.9.
In de omstandigheden van het geval brengt de vaststelling dat de handtekening van [eiser] op de arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 (productie 5 bij dagvaarding) vals is eveneens mee dat ZLH onrechtmatig en in strijd met de norm van goed werkgeverschap jegens [eiser] heeft gehandeld als gevolg waarvan ZLH aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van dit – onrechtmatig – handelen geleden en nog te lijden schade.
2.10.
Bij dit oordeel is van belang dat [eiser] bij het opzeggen van zijn dienstverband per 1 januari 2021 naar eigen zeggen in de veronderstelling was dat hij geen relatiebeding met ZLH was overeengekomen. ZLH dacht daar anders over en daarom heeft [eiser] ZLH op 17 januari 2021 gevraagd om hem de arbeidsovereenkomst met het relatiebeding toe te sturen. Uiteindelijk heeft de gemachtigde van ZLH bij e-mailbericht van 3 februari 2021 een scan van een – zo lijkt het – door [eiser] ondertekende arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 met relatiebeding toegestuurd met de mededeling dat ZLH het relatiebeding in kort geding zal afdwingen en betaling van de verbeurde boetes van € 2.500,00 per dag zal vorderen, tenzij [eiser] zich constructief opstelt en buiten rechte een oplossing wordt bereikt. Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser] per e-mailbericht van 5 februari 2023 meegedeeld dat het nemen van gerechtelijke stappen hem niet verstandig lijkt, omdat [eiser] sterke aanwijzingen heeft dat er bij de opgestuurde arbeidsovereenkomst van 21 november 2017 sprake is van valsheid in geschrifte. In een e-mailbericht van 12 februari 2021 en een brief van 25 maart 2021 worden deze aanwijzingen (verder) geconcretiseerd. Bovendien stelt (de gemachtigde van) [eiser] ZLH in voormelde brief van 25 maart 2021 aansprakelijk voor de schade door het onrechtmatig handelen van ZLH, bestaande uit het houden van [eiser] aan een valselijk opgemaakt relatiebeding. Voorts wordt ZLH in deze brief gesommeerd om te bevestigen dat [eiser] niet gebonden is aan een relatiebeding. Desondanks blijft ZLH blijkens de brief van haar gemachtigde van 31 maart 2021 bij het standpunt dat er sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen relatiebeding. In een brief van de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van ZLH wordt een en ander nogmaals herhaald met een nadere onderbouwing, maar ook aan deze sommatie heeft ZLH niet voldaan.
2.11.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat ZLH jegens [eiser] onrechtmatig (en in strijd met het goed werkgeverschap) heeft gehandeld door [eiser] tegen beter weten in te houden aan een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst met daarop een valse handtekening van [eiser] . Dat brengt naar het oordeel van de kantonrechter eveneens mee dat ZLH aansprakelijk is voor de schade die [eiser] hierdoor heeft geleden.
2.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat in voldoende mate vast dat [eiser] enige schade heeft geleden door het onrechtmatige handelen van ZLH, bijvoorbeeld in de vorm van gemaakte (juridische) kosten en gederfde winst door het niet kunnen benaderen en bedienen van klanten die onder het relatiebeding vielen waar ZLH [eiser] onder dreiging van boetes en procedures ten onrechte en tegen beter weten in aan hield. Hoeveel klanten [eiser] hierdoor is misgelopen en wat de omvang is van de schade van [eiser] kan naar het oordeel van de kantonrechter in deze procedure niet vastgesteld worden, maar dat er enige schade is staat naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate vast. Daarom zal de kantonrechter voor recht verklaren dat ZLH jegens [eiser] onrechtmatig (en in strijd met het goed werkgeverschap) heeft gehandeld door [eiser] tegen beter weten in te houden aan een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst met daarop een valse handtekening van [eiser] en dat ZLH aansprakelijk is voor de schade die [eiser] hierdoor heeft geleden. Verder zal de kantonrechter ZLH veroordelen tot vergoeding van door [eiser] geleden schade als gevolg van het onrechtmatige handelen van ZLH, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.13.
Met verwijzing naar rechtsoverweging 4.1 van het tussenvonnis van 19 juli 2023 herhaalt de kantonrechter dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] afgewezen zullen worden.
2.14.
In de procedure tussen [eiser] en ZLH zal ZLH zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 3.474,07, bestaande uit € 133,57 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierechten en € 2.647,50 (€ 1.059,00 x 2,5) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] . De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover ZLH de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat ZLH, indien zij door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten – en de wettelijke rente daarover – zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.
2.15.
In de procedure tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 2.118,00 (€ 1.059,00 x 2) aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde sub 2] .
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser] jegens ZLH niet gebonden is aan enig concurrentie- en/of relatiebeding, en/of boetebeding, of enig ander voor hem beperkend beding,
3.2.
verklaart voor recht dat ZLH jegens [eiser] onrechtmatig en in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld door [eiser] tegen beter weten in te houden aan een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst met daarop een valse handtekening van [eiser] als gevolg waarvan ZLH aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van dit handelen geleden en nog te lijden schade,
3.3.
veroordeelt ZLH tot vergoeding van door [eiser] geleden schade als gevolg van voormeld onrechtmatige handelen van ZLH, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.4.
veroordeelt ZLH in de kosten van de procedure tussen [eiser] en ZLH, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.474,07, daarin begrepen een bedrag van € 2.647,50 als salaris voor de gemachtigde van [eiser] ,
3.5.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] , aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 2.118,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde sub 2] ,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.