In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 22 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de kostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 468.000, maar na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 416.000. De heffingsambtenaar kende een kostenvergoeding toe van in totaal € 658,26 voor het indienen van het bezwaarschrift, de hoorzitting en het taxatierapport.
Belanghebbende was van mening dat de kostenvergoeding te laag was vastgesteld en dat er meer uren voor het taxatierapport en de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzitting vergoed hadden moeten worden. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld, maar belanghebbende was niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift aangegeven dat hij al een vergoeding voor de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzitting had overgemaakt, waardoor dit punt niet meer ter beoordeling stond.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de kostenvergoeding correct heeft vastgesteld, omdat er geen sprake was van een inpandige taxatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar omdat de heffingsambtenaar deels tegemoet is gekomen aan het beroep van belanghebbende, moet hij het griffierecht van € 49 vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 418,50 betalen aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.