ECLI:NL:RBZWB:2023:9217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenveroordeling in belastingzaak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, die de WOZ-waarde van een woning op € 260.000 heeft vastgesteld. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van 30 november 2020, waarbij het bezwaar van belanghebbende ongegrond werd verklaard. Tijdens de zittingen op 9 maart, 30 augustus en 28 september 2023 zijn verschillende partijen verschenen, maar belanghebbende is niet altijd op komen dagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in beroep niet heeft betwist dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld, maar enkel heeft verzocht om informatie om de waarde te kunnen controleren. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de waarde te hoog is vastgesteld. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende de proceskosten van de heffingsambtenaar moet vergoeden, omdat de gemachtigde van belanghebbende onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/16

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 november 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2020 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 260.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende (onder andere) ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, [naam 1] , en mr. A.G. Hendriks namens de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een nader schrijven van belanghebbende ingediend, waarin de belanghebbende aan de rechtbank bericht dat hij het beroep wenst in te trekken. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en vragen te stellen aan belanghebbende. De rechtbank heeft van belanghebbende geen reactie ontvangen en heeft partijen uitgenodigd en belanghebbende opgeroepen voor de zitting van 30 augustus 2023.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandelend. Hieraan hebben deelgenomen: plaatsvervangend gemachtigde van belanghebbende, mr. L.H.G.M. Driessen, en mr. A.G. Hendriks, [naam 2] en [naam 3] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende is, hoewel daartoe uitdrukkelijk opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, belanghebbende opnieuw opgeroepen en het beroep op 28 september 2023 nogmaals op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van [naam 4] en zijn gemachtigde, mr. L.H.G.M. Driessen, en mr. A.G. Hendriks namens de heffingsambtenaar.
1.7.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is de eigenaar van de woning.
2.2
Op 29 maart 2023 heeft belanghebbende het volgende aan de afdeling Belastingen van de heffingsambtenaar bericht:
“Beste Belasting,
Bij deze willen wij laten weten dat wij geen bezwaar meer maken voor de WOZ waarde.
En het beroep van 2020 in trekken. (…)”

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning voor het jaar 2020 gehandhaafd op € 260.000. De rechtbank beoordeelt of de uitspraak op bezwaar juist is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk in deze zaak bij de heffingsambtenaar. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden
4. Belanghebbende benoemt het geschil in beroep als volgt: “
In geschil is het door verweerder in strijd handelen met de artikelen 40 Wet WOZ en 7:4 Awb door het niet verstrekken van de door mij gevraagde KOUDV- en liggingsfactoren van de vergelijkingsobjecten in de bezwaarprocedure. (…) Ik verzoek uw rechtbank dan ook de uitspraak op bezwaar te vernietigen en verweerder te gelasten mij alsnog de verzochte gegevens te verstrekken opdat ik de waardebepaling van verweerder kan controleren en daar zonodig op kan reageren.”
Overwegingen rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in beroep niet heeft gesteld dat de waarde van de woning door de heffingsambtenaar te hoog is vastgesteld, en geen stukken heeft overgelegd waaruit zou volgen dat hij van mening is dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Namens belanghebbende is ter zitting van 9 maart 2023 verklaard dat zonder de gevraagde stukken niet kan worden bepaald of de waarde juist is vastgesteld. Daarmee heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank slechts aangevoerd dat hij de waarde wenst te controleren en niet gesteld dat hij de waarde wenst te betwisten. Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat hij het (proces)belang aanstipt waarom hij de gevraagde stukken wil ontvangen. Dat heeft hij niet gedaan.
5.2.
Na de zitting van 9 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar een mailbericht van belanghebbende van 29 maart 2023 overgelegd. De rechtbank heeft daarop aanleiding gezien de zaak te heropenen. Belanghebbende vermeldt immers dat hij zijn beroep wenst in te trekken. De intrekking is echter niet aan de rechtbank gericht en bevat ook geen handtekening. Daarop heeft de rechtbank de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 12 april 2023 verzocht om de intrekking van het beroep te bevestigen. Tijdens een telefoongesprek op 2 mei 2023 is door een telefonist bevestigd dat de brief van 12 april 2023 is ontvangen en dat de gemachtigde zal terugbellen. Op 3 mei 2023 is vanuit het kantoor van de gemachtigde telefonisch aan de griffier medegedeeld dat de gemachtigde schriftelijk zal reageren. Anders dan toegezegd, heeft de gemachtigde in het geheel niet meer gereageerd. Daarom heeft de rechtbank bij brief van 12 mei 2023 aan belanghebbende zelf gevraagd de intrekking te bevestigen. Toen ook op deze brief geen reactie kwam, heeft de rechtbank besloten om belanghebbende op te roepen voor een mondelinge behandeling ter zitting op 30 augustus 2023. Na die oproep dient de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2023 een brief in van belanghebbende met dagtekening 26 juni 2023. In deze brief verwijst belanghebbende naar een bijgevoegde bijlage, zijnde de aan hem gerichte oproeping voor de zitting van 30 augustus 2023. Uit deze brief blijkt tevens dat de gemachtigde belanghebbende heeft geadviseerd niet ter zitting te verschijnen.
5.3.
De plaatsvervangend gemachtigde van belanghebbende was aanwezig ter zitting op 30 augustus 2023, belanghebbende niet. Ter zitting heeft gemachtigde verklaard dat zij slechts de eigen uitnodiging heeft gezien en niet de oproeping van belanghebbende. Dit laatste lijkt de rechtbank gelet op de hiervoor geciteerde brief van belanghebbende niet aannemelijk. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de gemachtigde onvoldoende kennis heeft genomen van de oproeping van belanghebbende alvorens belanghebbende te adviseren.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt hervat op 28 september 2023. Partijen zijn hiervoor uitgenodigd en belanghebbende is wederom opgeroepen.
5.4.
Tijdens de zitting op 28 september 2023 heeft belanghebbende aangegeven dat hij het beroep niet intrekt. De heffingsambtenaar heeft gesuggereerd dat dit komt door de algemene voorwaarden van [b.v.] . De gemachtigde van belanghebbende heeft toegegeven dat daarin een clausule is opgenomen dat belanghebbende het beroep niet mag intrekken zonder overleg met [b.v.] en dat anders kosten in rekening zullen worden gebracht. Volgens gemachtigde wordt hiervoor echter nooit een factuur gestuurd, ook in dit geval niet en gemachtigde heeft toegezegd dat dat in dit geval ook niet zal gebeuren.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit het beroepschrift en de mondelinge behandeling ter zitting van 9 maart 2023 niet blijkt dat belanghebbende de vastgestelde waarde van de woning wenst te betwisten. Ook uit hetgeen is verwoord na heropening kan niet worden afgeleid dat sprake is van een materieel belang; er zijn in die zittingen ook geen inhoudelijke gronden ter zake van de waarde aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende onder deze omstandigheden geen procesbelang. Een procesbelang bestaat namelijk enkel als een belanghebbende door een beslissing van de rechter in de betreffende belastingzaak (financieel) in een voordeliger positie kan komen te verkeren. Het enkele verzoek van belanghebbende om de heffingsambtenaar te verplichten tot het geven van stukken zodat de waarde van de woning kan worden gecontroleerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor zal belanghebbende op zijn minst dienen te stellen dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld, hetgeen hij heeft nagelaten. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.6.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat in dit geval de redelijke termijn van twee jaar is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar op 1 februari 2020. Deze periode is ten einde gekomen op 30 november 2020 met de uitspraak op bezwaar. Nu belanghebbende de hoogte van de waarde van de woning daarna niet heeft betwist, is op dat moment een einde gekomen aan het geschil inzake de belastingheffing. [1] Dat daarna nog een beroepsprocedure is gevoerd over het niet hebben ontvangen van stukken maakt dit niet anders. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding voor immateriële schade.
5.7.
De heffingsambtenaar heeft verzocht een kostenveroordeling aan belanghebbende uit te spreken ter hoogte van € 837 voor het bijwonen van de extra zitting. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de gemachtigde van belanghebbende zo onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de rechtbank en de heffingsambtenaar dat dit misbruik van procesrecht oplevert. Dit blijkt uit de hiervoor omschreven gang van zaken na heropening, waarbij niet is gereageerd op verzoeken van de rechtbank en belanghebbende verkeerd is voorgelicht over het verschijnen ter zitting. In dit geval ziet de rechtbank daarom aanleiding om belanghebbende te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de heffingsambtenaar. De rechtbank acht hierbij van belang dat gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat gemachtigde een eventuele veroordeling in de proceskosten voor haar rekening zal nemen en deze niet zal doorbelasten aan belanghebbende.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6.2.
De rechtbank ziet wel aanleiding (de gemachtigde van) belanghebbende te veroordelen in de proceskosten die de heffingsambtenaar in beroep heeft gemaakt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt de heffingsambtenaar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het bijwonen van de extra zitting, met een waarde van € 837 per punt en de wegingsfactor 1, zijnde totaal € 837.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt belanghebbende tot betaling van € 837 aan proceskosten aan de heffingsambtenaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad, 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.