Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- het tussenvonnis van 6 september 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de door [eiser] nagezonden productie 19;
- de zitting van 29 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. Jansen en mr. Wahab, zoals die tijdens de zitting zijn voorgelezen.
3.De feiten
- 2018: € 85.000,00 (op basis van een netto-omzet van 29,5 miljoen);
- 2019: € 90.000,00 (op basis van een netto-omzet van € 26.397.000,00);
- 2020: € 70.000,00 (op basis van een netto-omzet van € 22.738.231,00);
- 2021 € 65.000,00 (omzetstaffel niet vastgesteld).
4.De vorderingen
primairde volledige proceskosten van € 7.769,38 plus € 3.772,18,
subsidiairvast te stellen op basis van het liquidatietarief, en in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag van het vonnis, indien niet tijdig wordt betaald;
€ 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het vonnis indien niet tijdig wordt betaald.