ECLI:NL:RBZWB:2023:9175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
02/800370-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en vrijspraak in hennepteelt en witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van hennepteelt, het aanwezig hebben van henneptoppen en witwassen. De verdachte is niet verschenen, maar haar raadsman, mr. C. van Aken, was wel aanwezig. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van het telen van hennep en het witwassen van geld en goederen. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege een extreme termijnoverschrijding, wat door de rechtbank is verworpen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, dit niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt en heeft haar vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Wat betreft het witwassen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800370-13
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 mei 2023 en 7 december 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is haar gemachtigde raadsman verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen hennep heeft geteeld en 2281 hennepplanten aanwezig heeft gehad dan wel dat zij daaraan medeplichtig is geweest;
samen met anderen 28,6 kilogram henneptoppen en/of hennepgruis aanwezig heeft gehad dan wel dat zij daaraan medeplichtig is geweest;
geld, sieraden en personenauto’s heeft witgewassen.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat er sprake is van een extreme overschrijding van de redelijke termijn. Op verzoek van het Openbaar Ministerie is in 2019 en 2020 onderzocht of een buitengerechtelijke afdoening van de zaak bespreekbaar was. De indruk werd gewekt dat dit het geval was en dat de zaak niet inhoudelijk zou worden behandeld bij de rechtbank.
De vervolging van verdachte is daarom ook in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Een overschrijding van de redelijke termijn leidt weliswaar (in beginsel) niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:1435) stelt de verdediging dat er sprake is van bijkomende uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de overschrijding een schending oplevert van het recht op een eerlijk proces. Door de extreme termijnoverschrijding is er sprake van een inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte. In dit verband wijst de verdediging onder meer op het feit dat [getuige] , de moeder van verdachte, niet meer kan worden gehoord.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat weliswaar sprake is van een extreme termijnoverschrijding, maar dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt dat een overschrijding van de redelijke termijn alléén niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan leiden. Ook niet in uitzonderlijke gevallen. Verder kan een zaak volgens de Hoge Raad niet meer buitengerechtelijk worden afgedaan als die eenmaal onder de rechter is. De officier van justitie betwist dat er sprake is van strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Een dergelijke strijd met deze beginselen kan zich voordoen wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet, terwijl het Openbaar Ministerie niet heeft kunnen oordelen dat met voortzetting van de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de verdere vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, ook wel: het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, waaraan zware motiveringseisen worden gesteld. Het doel van voortzetting van de vervolging van verdachte is in deze zaak echter niet het opleggen van een straf, maar het afnemen van crimineel vermogen, omdat misdaad niet mag lonen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat er sprake is van een extreme overschrijding van de redelijke termijn nu de zaak pas na meer dan 10 jaar nadat verdachte in voorlopige hechtenis werd genomen in eerste aanleg inhoudelijk wordt behandeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt overschrijding van de redelijke termijn - ook in extreme gevallen - echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Dit kan anders zijn als er bijkomende uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn, bijvoorbeeld wanneer de termijnoverschrijding een schending oplevert van het recht op een eerlijk proces en door de extreme termijnoverschrijding sprake is van een inbreuk op de verdedigingsrechten. Het gaat hierbij niet om de vraag of het zo
kanzijn, maar of het zo
is. De verdediging heeft hiertoe onder meer gesteld dat [getuige] , de moeder van verdachte, niet meer kan worden gehoord, maar het is de rechtbank niet duidelijk geworden wat zij nog had kunnen verklaren wat voor de beoordeling van de zaak van belang zou kunnen zijn. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat [naam 1] , de vader van verdachte, en [naam 2] , de dochter van verdachte, wel als getuige zijn gehoord over dezelfde onderdelen van het dossier waar de moeder mogelijk over had kunnen verklaren. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden.
Zoals verder ook door de officier van justitie naar voren is gebracht is het niet meer aan het Openbaar Ministerie om te beslissen over het voortzetten van de vervolging van verdachte als een zaak al onder de rechter is, maar aan de rechtbank. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er nog altijd een strafvorderlijk belang is bij voortzetting van de vervolging. Als de vervolging niet wordt voortgezet heeft dat tot gevolg dat het geld en de voorwerpen waarop beslag ligt, teruggaan naar verdachten, terwijl er een stevige verdenking is dat die afkomstig zijn uit misdrijf.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie vordert vrijspraak van de ten laste gelegde Opiumwetfeiten wegens gebrek aan bewijs dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze feiten.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van contante geldbedragen en personenauto’s. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de contante geldbedragen en de personenauto’s die [medeverdachte] contant heeft betaald, aan [medeverdachte] toebehoren en dat verdachte daarvan ook heeft geprofiteerd. Er zijn meerdere witwasindicatoren aan de orde als gevolg waarvan een redelijk vermoeden van witwassen is ontstaan. De herkomst kan niet worden verklaard met gegevens uit een legaal inkomen en er is geen aannemelijke alternatieve verklaring gegeven voor de herkomst daarvan.
De officier van justitie vordert partieel vrijspraak van het witwassen van de in beslag genomen sieraden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte daarbij enige betrokkenheid heeft gehad.
Feit 3
Ook bepleit de verdediging vrijspraak van feit 3. De verdediging stelt in de eerste plaats dat er geen feiten en omstandigheden aan de orde zijn op grond waarvan een redelijk vermoeden van witwassen kan zijn ontstaan. Voorts zijn de sieraden en de contante geldbedragen die aan verdachte toebehoren, te herleiden tot een legale bron. Verdachte heeft een alternatieve verklaring gegeven over de herkomst daarvan en dat is door de officier van justitie niet nader onderzocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten 1 en 2 (Opiumwet)
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1 en 2. Het dossier bevat geen enkel bewijsmiddel dat verdachte hierbij enige betrokkenheid heeft gehad. Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
4.3.2
Feit 3 (witwassen)
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Of er sprake is van zulke feiten en omstandigheden is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Voor het bewijs van een vermoeden van witwassen kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Feiten en omstandigheden
In de woning van de dochter van de verdachte is een contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 72.095,00. Dit geld is afkomstig uit een kluis bij de ING en zat in een Jumbo tas en een Zaza tas. De kluis staat op naam van de dochter van verdachte.
In de woning van de ouders van verdachte is een contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 28.175,00. Een deel van het geld zat in een envelop en een deel in een reiskoffer.
In de reiskoffer zat ook een grote hoeveelheid aan sieraden.
Verder is in de woning van verdachte een contant geldbedrag van € 1.390,00 aangetroffen. Bij deze woning zijn ook nog twee voertuigen aangetroffen, een Fiat 500 en een Jaguar.
Overwegingen
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen valt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks verband te leggen tussen de hierboven genoemde voorwerpen en een bepaald misdrijf. Daarom ziet rechtbank zich voor de vraag gesteld of het niet anders kan zijn dan dat de hiervoor genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Anders dan de verdediging, maar met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel
dat er meerdere witwasindicatoren van toepassing zijn, op basis waarvan zonder meer een redelijk vermoeden van witwassen jegens verdachte is gerechtvaardigd. De rechtbank slaat hierbij acht op het feit dat er een hennepkwekerij en een grote hoeveelheid hennepafval is aangetroffen in panden, waarvan de [medeverdachte] , die haar financieel onderhield, economisch eigenaar was. Verder gaat het om grote contante geldbedragen die op meerdere adressen en plaatsen zijn aangetroffen. Ook de omstandigheden dat de kluis op naam van iemand anders stond en verdachte heeft verklaard dat zij in opdracht van [medeverdachte] steeds contante geldbedragen in de kluis legde en eruit haalde, worden hierbij betrokken. Het geldbedrag dat in de woning van de ouders van verdachte is aangetroffen, is volgens haar verklaring ook van [medeverdachte] en zij moest dat nog in de kluis leggen. Voorts zijn de voertuigen in contanten betaald.
Gelet op dit vermoeden van witwassen jegens verdachte mag van haar worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Over de herkomst van het geld is door verdachte verklaard dat het grootste deel van het aangetroffen geld van [medeverdachte] is. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van deze verklaring.
Verder heeft verdachte verklaard dat een deel van het geld dat uit de kluis afkomstig is en in de Zaza tas zat, de overwaarde betreft van de verkoop van de gezamenlijke woning met haar ex-partner. Dit zou gaan om ongeveer € 37.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verklaring niet op voorhand dusdanig onwaarschijnlijk worden geacht, dat er geen nader onderzoek naar had moeten worden verricht. Het Openbaar Ministerie heeft echter geen enkel onderzoek verricht naar bijvoorbeeld de verkoop van die woning en de opbrengst daarvan.
Over de aangetroffen sieraden, hebben zowel verdachte als haar vader en dochter en [medeverdachte] verklaard dat verdachte deze sieraden heeft gekregen van haar moeder en grootouders. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bij gebrek aan nader onderzoek niet worden gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Hieruit volgt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.

5.Het beslag

5.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank stelt vast dat de contante geldbedragen en de auto onder verdachte in beslag zijn genomen. De contante geldbedragen zijn aangetroffen in haar woning aan de [adres] te [plaats] en in de woning van haar dochter. Gelet hierop zal de rechtbank de teruggave gelasten van deze voorwerpen aan verdachte als beslagene.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 3;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- geld 8 x € 50,00 = € 400,00 goednummer 946629;
- geld 9 x € 5,00 = € 45,00 goednummer 946633;
- geld 14 x € 10,00 = € 140,00 goednummer 946634;
- geld 10 x € 20,00 = € 200,00 goednummer 946635;
- geld 4 x € 50,00 = € 200,00 goednummer 946636;
- geld 1 x € 5,00 = € 5,00 goednummer 948479;
- geld 617 x € 20,00 = € 12.340,00 goednummer 948480;
- geld 1021 x € 50,00 = € 51.050,00 goednummer 948483;
- geld 28 x € 100,00 = € 2.800,00 goednummer 948484;
- geld 17 x € 200,00 = € 3.400,00 goednummer 948487;
- geld 5 x € 500,00 = € 2.500,00 goednummer 948488;
- zwarte Fiat 500 kenteken 23LSL1 goednummer 948532.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2023.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.