ECLI:NL:RBZWB:2023:9140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 4089 en 22 _ 5275
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 27 december 2023, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij ook een verzuimboete en belastingrente in rekening waren gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur deze beslissing terecht heeft genomen, maar dat de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen ten onrechte zijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 moeten worden verminderd, rekening houdend met negatieve inkomsten die de belanghebbende heeft terugbetaald aan het UWV. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2020 naar een belastbaar inkomen van € 30.393 en de aanslag IB/PVV 2021 naar € 37.666. Tevens wordt de verzuimboete verlaagd tot € 38 en moet het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4089 en 22/5275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV 2020 heeft de inspecteur ook een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd (de boetebeschikking) en belastingrente aan hem in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking.
1.3.
De inspecteur heeft op 8 november 2022 uitspraken op bezwaar gedaan. De uitspraken op bezwaar van de inspecteur bevatten twee beslissingen. De eerste beslissing is dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De tweede beslissing is dat de inspecteur heeft besloten om de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking niet ambtshalve te verminderen.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking terecht heeft afgewezen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking naar het oordeel van de rechtbank gedeeltelijk ten onrechte afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende was in 2020 en 2021 in dienstbetrekking werkzaam bij [B.V.] . Hij genoot uit die dienstbetrekking in 2020 en 2021 een loon.
3.1.
Belanghebbende ontving in het verleden een uitkering van het UWV. Het UWV heeft van belanghebbende het onverschuldigd betaalde gedeelte van de die uitkering teruggevorderd.
3.2.
Het UWV heeft aan de belastingdienst doorgegeven dat de negatieve inkomsten van belanghebbende wegens het terugbetalen van de uitkering voor het jaar 2020 € 1.299 bedroegen en voor het jaar 2021 € 892.
3.3.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2020 en 2021 een aantal verzoeken om een voorlopige aanslag IB/PVV ingediend. De inspecteur heeft steeds conform het ingediende verzoek een voorlopige aanslag IB/PVV voor het betreffende jaar vastgesteld. Belanghebbende heeft daardoor geld teruggekregen.
3.4.
Voor het jaar 2020 is belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om een aangifte IB/PVV in te dienen. In de aanmaning staat dat de aangifte vóór 7 september 2021 bij de belastingdienst binnen moet zijn. Belanghebbende heeft op 30 april 2022 aangifte IB/PVV 2020 gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende een loon van € 33.429 en een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 1.737 aangegeven. De aanslag IB/PVV 2020 is vervolgens in lijn met de door belanghebbende ingediende aangifte aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.692.
3.5.
Voor het jaar 2021 heeft belanghebbende tijdig een aangifte IB/PVV ingediend. In de aangifte IB/PVV 2021 heeft belanghebbende een loon van € 38.601 opgenomen en een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 43. De aanslag IB/PVV 2021 is ook in lijn met de ingediende aangifte aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.558.

Motivering

Vooraf; formele punten
4. In deze zaken spelen een aantal formele punten. De rechtbank moet deze formele punten eerste beoordelen voordat zij aan de inhoudelijke beoordeling kan toekomen. Dat doet de rechtbank daarom hierna.
Ontvankelijkheid beroepen
4.1.
Als eerste beoordeelt de rechtbank de ontvankelijkheid van de beroepen. Het beroepschrift met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2020 en de boete- en belastingrentebeschikking is op 25 augustus 2022 ingediend. Dit terwijl de inspecteur pas op 8 november 2022 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het beroepschrift is dus eigenlijk te vroeg ingediend. Dat is in dit geval niet erg. Belanghebbende heeft op 15 november 2022 namelijk nog een brief aan de rechtbank gestuurd. De rechtbank gaat ervan uit – zoals zij ook op zitting met de inspecteur heeft besproken – dat deze brief kan worden aangemerkt als het beroepschrift met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2020 en de boete- en belastingrentebeschikking. Deze brief is na de uitspraak op bezwaar van 8 november 2022 ingediend en binnen de termijn voor het indienen van een beroepschrift. Dat betekent dat het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2020 en de boete- en de belastingrentebeschikking ontvankelijk is. Voor het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2021 spelen op dit punt geen bijzonderheden. Ook dat beroep is ontvankelijk.
Niet-ontvankelijkheid bezwaren
4.2.
Belanghebbende stelt dat het bezwaarschrift net binnen de bezwaartermijn aan de inspecteur is verstuurd. De rechtbank beoordeelt daarom de beslissing van de inspecteur om de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3.
De inspecteur heeft voor de beslissing om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren gekeken naar de datum waarop de bezwaren zijn ontvangen, dat is op 20 september 2022, en de datum waarop de aanslagen zijn vastgesteld, dat is op 18 juni 2022 (aanslag IB/PVV 2020) en op 26 juli 2022 (aanslag IB/PVV 2021). Dat heeft de inspecteur goed gedaan. De bezwaren zijn door de inspecteur niet binnen de termijn van zes weken ontvangen [1] en ook niet ontvangen binnen één week na afloop van de termijn [2] . Als uitgangspunt betekent dat dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Het is aan belanghebbende om te onderbouwen dat hij het bezwaarschrift al wel binnen de bezwaartermijn aan de inspecteur heeft opgestuurd. Belanghebbende had daarvoor bijvoorbeeld een verzendbewijs kunnen overleggen. Dat heeft belanghebbende echter niet gedaan. De rechtbank laat de beslissing van de inspecteur om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren daarom in stand.
4.5.
Als een bezwaar niet-ontvankelijk is, betekent dat normaal gesproken dat de rechtbank in beroep niet meer naar de inhoud van de zaak mag kijken. Dat is in dit geval anders. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende namelijk opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering. Daarop heeft de inspecteur in de uitspraken op bezwaar van 8 november 2022 ook een beslissing genomen. De inspecteur heeft namelijk besloten om de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking niet ambtshalve te verminderen. Tegen zo’n beslissing van de inspecteur moet eigenlijk eerst nog bezwaar worden gemaakt. Dat heeft belanghebbende niet gedaan, maar dat is voor het verloop van deze procedure niet erg. De inspecteur heeft er namelijk mee ingestemd dat de bezwaarfase kan worden overgeslagen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in deze uitspraak mag beoordelen of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking terecht heeft afgewezen. Dat gaat de rechtbank dan ook hierna doen.
Aanslagen IB/PVV 2020 en 2021
5. Belanghebbende stelt dat de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 te hoog zijn vastgesteld omdat er geen rekening is gehouden met de alimentatie die hij voor zijn kinderen heeft betaald aan zijn ex-partner en omdat er geen rekening is gehouden met de bedragen die hij aan het UWV heeft terugbetaald.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft in zijn verzoeken om een voorlopige aanslag IB/PVV 2020 en 2021 steeds een aftrekpost voor de kosten van het levensonderhoud van zijn kinderen (kinderalimentatie) opgenomen. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende bij de voorlopige aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 geld terug gekregen van de belastingdienst. In de definitieve aangiften IB/PVV 2020 en 2021 heeft belanghebbende geen aftrek voor kinderalimentatie meer opgenomen. Bij de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 is daarom geen rekening gehouden met de kinderalimentatie. Dat acht de rechtbank juist. Sinds 1 januari 2015 bestaat er namelijk geen aftrekpost meer voor kinderalimentatie. Dat heeft wel tot gevolg dat belanghebbende door de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 een bedrag moet terugbetalen omdat hij eerder ten onrechte geld heeft terug gehad naar aanleiding van de voorlopige aanslagen.
5.2.
De inspecteur heeft verder ter zitting uitgelegd dat belanghebbende in de aangiften IB/PVV voor 2018 en 2019 wel om aftrek van alimentatie heeft gevraagd. Die aftrek is bij de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 ook verleend, terwijl belanghebbende daar geen recht op had. Volgens de inspecteur kan belanghebbende daar voor 2020 en 2021 geen vertrouwen aan ontlenen omdat de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 zijn opgelegd zonder te controleren waarop de geclaimde aftrek betrekking had en of belanghebbende daar wel recht op had. De rechtbank geeft de inspecteur daarin gelijk. Dat standpunt is namelijk in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, de hoogste belastingrechter. Omdat de inspecteur in 2018 en 2019 niet specifiek naar de situatie van belanghebbende heeft gekeken, heeft de vaststelling van die aanslagen geen gevolgen voor andere jaren. Ter zitting is ook gebleken dat de inspecteur over 2018 en 2019 zelfs nog heeft geprobeerd om de onterechte aftrekpost te corrigeren. Uiteindelijk is daar voor die jaren vanaf gezien, volgens de inspecteur vanwege formele redenen. Het is niet duidelijk geworden dat de inspecteur daarbij ook een gunstige toezegging voor belanghebbende heeft gedaan voor de latere jaren 2020 en 2021. Ook die gang van zaken is dus niet een reden waarom belanghebbende alsnog de aftrekpost wegens alimentatie kan opvoeren.
5.3.
Ook heeft de inspecteur ter zitting aangegeven dat bij de aanslag IB/PVV 2020 geen rekening is gehouden met het bedrag van € 1.299 dat belanghebbende in 2020 aan het UWV heeft terugbetaald. Dat klopt volgens de inspecteur niet. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2020 moet volgens de inspecteur met € 1.299 worden verminderd. De rechtbank acht dat juist en volgt de inspecteur daarin.
5.4.
Voor het jaar 2021 heeft de inspecteur niet specifiek aangegeven dat er ook bij de aanslag IB/PVV 2021 ten onrechte geen rekening is gehouden met het bedrag dat belanghebbende in 2021 aan het UWV heeft terugbetaald. De rechtbank gaat er echter – mede gelet op hetgeen is besproken ter zitting – van uit dat het standpunt van de inspecteur met betrekking tot 2020 ten aanzien van de negatieve inkomsten ook voor 2021 geldt. De situatie in 2021 is op het punt van de negatieve inkomsten immers gelijk aan de situatie van 2020. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2021 moet daarom worden verminderd met € 892.
5.5.
Het voorgaande betekent dat belanghebbende in 2020 en 2021 geen recht heeft op kinderalimentatie, maar wel recht heeft op een aftrek van negatieve inkomsten. Dat heeft tot gevolg dat de aanslag IB/PVV 2020 moet worden berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.692 minus € 1.299 = € 30.393. De aanslag IB/PVV 2021 moet worden berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.558 minus € 892 = € 37.666. Omdat het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd, hoeft belanghebbende iets minder te betalen op de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021. Wel blijft er nog een bedrag over om te betalen. De inspecteur zal dat bedrag uiteindelijk precies uitrekenen.
Boetebeschikking
6. De inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2020 aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 385. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet of niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn doet. [3] Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Het enkele feit dat de aangifte niet tijdig is ingediend, is voldoende om in verzuim te zijn.
6.1.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2020 op 30 april 2022 gedaan. Dat is ruim na de op de aanmaning vermelde termijn. Dat betekent dat de inspecteur de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzuimboete achterwege te laten. Daarvoor is vereist dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is – kortgezegd – sprake als belanghebbende in redelijkheid geen verwijt treft dat de aangifte niet tijdig is ingediend. In dit geval kan volgens de rechtbank niet worden gezegd dat belanghebbende in redelijkheid geen verwijt treft dat de aangifte niet tijdig is ingediend.
6.3.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om de boete te matigen in verband met de slechte financiële omstandigheden van belanghebbende. Die heeft belanghebbende toegelicht, en de inspecteur heeft op de zitting niet aangegeven dat dat niet klopt. De rechtbank vermindert de boete tot € 38.
Belastingrentebeschikking
7. Bij de aanslag IB/PVV 2020 heeft de inspecteur belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht. De belastingrente is volgens de wettelijke bepalingen berekend en terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende in rekening gebracht. Omdat de aanslag IB/PVV 2020 wordt verminderd, moet de belastingrentebeschikking wel evenredig worden verminderd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 en de boete- en belastingrentebeschikking moeten worden verminderd.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2020 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.393 en verminderd de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2021 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.666;
  • vermindert de boete bij de aanslag IB/PVV 2020 tot € 38;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 27 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7, 6:8 en 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.