ECLI:NL:RBZWB:2023:9106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_10852 en 23_10858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake omgevingsvergunningen en bestuurlijke rechtsoordelen

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-23_10852 en 23_10858, waarbij eisers, bestaande uit vier personen, beroep hebben ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van 6 juni 2023, waarin het college hen meedeelde dat hun verzoek om bevestiging van de mogelijkheid tot recreatieve verhuur van woningen niet was toegezegd en dat de omgevingsvergunning onherroepelijk was. Het college verklaarde het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk, omdat zij geen formele aanvraag hadden ingediend.

De rechtbank oordeelde dat eisers wel degelijk een aanvraag hadden ingediend, maar dat het college terecht had gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat het college niet in gebreke was gebleven en dat de eisers niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in hun beroep tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege. De rechtbank benadrukte dat het indienen van een aanvraag voor een vergunning of het afwachten van een besluit omtrent handhaving niet als een onevenredig bezwarende weg kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/10852 WABO en 23/10858 WABO

uitspraak van 21 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1. [eiseres 1] ,te [plaats 1] , eiseres sub 1,
2. [eiseres 2] ,te [plaats 1] , eiseres sub 2,
3. [eiseres 3] ,te [plaats 2] , eiseres sub 3,
4. [eiseres 4] ,te [plaats 1] , eiser sub 4,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland,verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 17 oktober 2023 (bestreden besluit I) inzake het niet-ontvankelijk verklaren van hun bezwaren tegen een e-mailbericht van 6 juni 2023.
Dit beroep heeft procedurenummer 23/10852 WABO.
Voorts hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege (bestreden besluit II).
Dit beroep heeft procedurenummer 23/10858 WABO.
Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1
Op 2 juni 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan eiseres sub 2 en eiser sub 4 voor het bouwen van 8 woningen aan de [adres] te [plaats 1] . Het betreft een wijziging van een omgevingsvergunning van 15 maart 2021, waarin, in afwijking van het op dat moment geldende bestemmingsplan, naast 4 reguliere woningen ook de bouw van 4 recreatiewoningen is vergund. Aan de vergunning heeft het college als voorschrift verbonden dat de appartementen niet mogen worden gebruikt voor logiesverhuur, maar uitsluitend voor eigen gebruik (hierna: het voorschrift). De omgevingsvergunning van 2 juni 2022 is onherroepelijk sedert de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:268.
In een e-mailbericht van 12 april 2023 is namens eisers aan een gemachtigde van het college gevraagd om zwart op wit te bevestigen dat recreatieve verhuur van de woningen is toegestaan, al dan niet door wijziging van het voorschrift.
In reactie op dit e-mailbericht is namens het college te kennen gegeven dat nooit is toegezegd dat het voorschrift zal worden aangepast en dat de vergunning, en daarmee ook het voorschrift, onherroepelijk is. Dit emailbericht van 6 juni 2023 vervolgt met de zin: “Ten aanzien van uw stelling dat er sprake zou zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel bij het niet inwilligen van een eventueel formeel verzoek geldt het volgende”. Waarna wordt aangegeven dat geen sprake is van gelijke gevallen en dat het college vanwege voortschrijdend inzicht ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening onderscheid mag maken ten opzichte van oudere situaties en gevallen. Het e-mailbericht eindigt met de opmerking dat het vergunninghouder vrij staat om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Verzoekers hebben op 13 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen dit e-mailbericht van 6 juni 2023.
Bij brief van 25 september 2023 heeft het college toepassing gegeven aan artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaarschrift verdaagd met 6 weken.
Bij brief van 29 september 2023 hebben eisers het college op grond van artikel 4:17 van de Awb in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Bij bestreden besluit I heeft het college het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eisers in hun e-mailbericht van 12 april 2023 geen aanvraag als bedoeld in de Awb hebben ingediend en dat de reactie van 6 juni 2023 niet is gericht op rechtsgevolg. Volgens het college is geen sprake van een appellabel bestuurlijk rechtsoordeel omdat het niet onevenredig bezwarend voor eisers is om een daadwerkelijke aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van een appellabel besluit.
1.2
Op 28 juli 2023 hebben eisers een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van de omgevingsvergunning [adres] te [plaats 1] . De vraag waarvoor het bouwwerk en/of terrein momenteel gebruikt wordt is beantwoord met “overige gebruiksfuncties”, te weten “appartementen”. De vraag waarvoor het bouwwerk en/of terrein gebruikt zal gaan worden is eveneens beantwoord met “overige gebruiksfuncties”, te weten “appartementen”.
Bij brief van 10 augustus 2023 heeft het college de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Daarbij heeft het college gewezen op de uitspraak van de AbRS van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3697 en eisers gevraagd om binnen vier weken de aanvraag te verduidelijken of in te trekken.
Bij brief van 14 augustus 2023, door het college ontvangen op 17 augustus 2023, hebben eisers aangegeven dat zij met de aanvraag hebben beoogd om het onherroepelijk vergunde bouwwerk vergund te krijgen zonder het voorschrift dat de appartementen niet mogen worden gebruikt voor logiesverhuur.
Bij brief van 25 september 2023 heeft het college te kennen gegeven dat de behandeltermijn van de aanvraag met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo met 6 weken is verlengd.
Bij brief van 7 november 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat verduidelijking van de aanvraag niet nodig was, dat de beslistermijn daarmee niet is opgeschort en dat na 22 september 2023, acht weken na indiening van de aanvraag, vergunning van rechtswege is verleend.

Het beroep inzake 23/10852 WABO

2. De rechtbank kan het college niet volgen in het standpunt dat eisers geen aanvraag als bedoeld in de Awb hebben ingediend. Eisers hebben weliswaar niet expliciet gevraagd om het voorschrift te schrappen maar in het e-mailbericht van 12 april 2023 is het college gevraagd om zwart op wit te bevestigen dat recreatieve verhuur van de woningen is toegestaan, al dan niet door wijziging van het voorschrift. In zijn reactie van 6 juni 2023 heeft college, vooruitlopend op een eventueel formeel verzoek, een gedetailleerd antwoord gegeven met de strekking dat een dergelijk verzoek geen kans van slagen heeft. Anders dan het college primair heeft betoogd is dit niet het verstrekken van feitelijke informatie maar een zelfstandig en als definitief bedoeld oordeel over de toepasselijkheid van een wettelijk voorschrift. Volgens vaste jurisprudentie heeft dit te gelden als een bestuurlijk rechtsoordeel.
2.1
Tegen een bestuurlijk rechtsoordeel kunnen slechts rechtsmiddelen worden aangewend indien het voor de betrokkene onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt een bestuurlijk rechtsoordeel met een besluit gelijkgesteld. De algemene lijn in de jurisprudentie is dat het indienen van een aanvraag voor een vergunning of het afwachten van een besluit omtrent handhaving niet als een onevenredig bezwarende weg kan worden aangemerkt (zie bijv. r.o. 2.5 van de uitspraak van de AbRS van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:582).
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke uitzonderingssituatie zich in dit geval niet voor. Zoals hiervoor weergegeven hebben eisers op 28 juli 2023 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van de omgevingsvergunning [adres] te [plaats 1] . Deze aanvraag is op 14 augustus 2023 verduidelijkt met de verklaring dat zij met de aanvraag hebben beoogd om het onherroepelijk vergunde bouwwerk vergund te krijgen zonder het voorschrift dat de appartementen niet mogen worden gebruikt voor logiesverhuur. De rechtbank acht het niet onevenredig bezwarend voor eisers om de uitkomst in die procedure (23/10858 WABO) af te wachten. Dat tot die tijd onzeker is of de appartementen mogen worden gebruikt voor logiesverhuur en dat de verkoop van de appartementen in enige mate onzeker is, maakt het afwachten van voormeld besluit niet tot een onevenredig bezwarende weg. Bovendien kunnen eisers in een verkoopovereenkomst een voorbehoud maken ten aanzien van de mogelijkheid tot het gebruik van de appartementen voor logiesverhuur. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de AbRS van 15 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO7350 en van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0232.
2.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat tegen het bestuurlijk rechtsoordeel van verweerder van 6 juni 2023 geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Het college heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het beroep inzake 23/10852 WABO zal ongegrond verklaard worden. Gegeven deze uitkomst is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Het beroep inzake 23/10858 WABO

4. Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo, in samenhang met het tweede lid van dit artikel beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag en kan het bevoegd gezag deze termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn.
Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4.1
De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat het college met een verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3697 heeft verzocht om verduidelijking over de door eisers beoogde wijzigingen ten opzichte van de eerder verleende omgevingsvergunning. Uit de bijlage bij de aanvraag van eisers van 28 juli 2023 blijkt dat het hen te doen is om het schrappen van het voorschrift. Het college heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat het zonder nadere toelichting niet duidelijk was of gekozen had moeten worden voor het intrekken van de onherroepelijke omgevingsvergunning en het verlenen van een gewijzigde omgevingsvergunning zonder het voorschrift, met als consequentie dat het bouwplan in volle omvang had moeten worden beoordeeld. Daarbij is van belang dat het voor het college een uitgemaakte zaak was dat het enkele wijzigen van de onherroepelijke omgevingsvergunning niet tot de mogelijkheden behoorde. Of dit standpunt van het college een juiste inschatting is acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend omdat aannemelijk is dat eisers bezwaar zouden hebben tegen intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunning en zij per omgaande de onduidelijkheid over de te volgen procedure hadden kunnen wegnemen.
4.2
Eisers hebben in hun brief van 14 augustus 2023 die duidelijkheid verschaft door aan te geven dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling van de aanvraag van 28 juli 2023 is om het bouwplan in volle omvang opnieuw ter toetsing voor te leggen maar uitsluitend om het voorschrift geschrapt te krijgen. Deze brief is op 17 augustus 2023 door het college ontvangen.
4.3
Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om duidelijkheid van het college kan worden aangemerkt als een verzoek om aanvulling van de aanvraag. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beslistermijn met ingang van 10 augustus is opgeschort tot 17 augustus 2023. De beslistermijn van acht weken na 28 juli 2023 is derhalve verlengd met zeven dagen en eindigde op 28 september 2023. Aangezien het college op 25 september 2023 te kennen heeft gegeven dat de behandeltermijn van de aanvraag met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo met 6 weken is verlengd, moet worden vastgesteld dat eisers zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat na 22 september 2023 de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
4.4
Dit betekent dat het college niet in gebreke is gebleven bekend te maken dat van rechtswege omgevingsvergunning is gegeven. Eisers zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beroep tegen bestreden besluit II. Gelet hierop bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.