ECLI:NL:RBZWB:2023:91

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2410
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. Y.P.J. Drost, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2018. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van 25 maart 2022, waarin de Belastingdienst gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van de Belastingdienst aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen de compensatie op een correcte wijze heeft vastgesteld. Eiseres heeft in haar beroepsgronden aangevoerd dat er sprake is van reformatio in peius, omdat in bezwaar ten nadele van haar is beslist. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres door het indienen van bezwaar een hogere compensatie heeft ontvangen dan in de primaire besluiten was vastgesteld. Daarnaast wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de rechtbank van mening is dat eiseres niet gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de informatie die door de Belastingdienst is verstrekt over het rentepercentage.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2410 KINDER

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y.P.J. Drost),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de definitieve compensatie op grond van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: Compensatieregeling).
1.2
Met het bestreden besluit van 25 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres via een video-verbinding en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.
1.5
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres heeft voor de jaren 2008 tot en met 2018 kinderopvangtoeslag ontvangen voor opvang van haar drie kinderen. De verstrekte voorschotten voor de jaren 2008 en 2009 zijn bij de besluiten van 4 november 2011 (voor het jaar 2008) en 20 april 2011 (voor het jaar 2009) herzien tot nihil. Eiseres diende het bedrag dat zij teveel aan toeslag heeft ontvangen terug te betalen. Deze herzieningen waren het gevolg van een zogeheten CAF-onderzoek dat op 7 juni 2010 van start was gegaan.
2.2
Op 11 december 2019 heeft eiseres Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009.
Bij besluit van 22 februari 2021 (primair besluit I) heeft Belastingdienst/Toeslagen eiseres voor de jaren 2008 en 2009 een compensatie toegekend van € 46.315,- berekend op basis van de Compensatieregeling, omdat voor die jaren sprake was van collectieve institutionele vooringenomenheid. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.3
Op 16 februari 2021 heeft eiseres een verzoek gedaan tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2018.
Bij besluit van 12 juli 2021 (primair besluit II) heeft Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de compensatie voor de jaren 2010-2018 vastgesteld op € 2.754,-.
2.4
Bij besluit van 12 juli 2021 (primair besluit III) heeft Belastingdienst/Toeslagen het definitieve compensatiebedrag voor fouten die in de jaren 2008 en 2009 zijn gemaakt verhoogd vastgesteld op € 47.368,-. Verder wordt bevestigd dat voor het toeslagjaar 2015 het compensatiebedrag € 2.754,- bedraagt.
Dit besluit merkt de rechtbank aan als een nader besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het primaire besluit I van 22 februari 2021.
2.5
Bij besluit van 13 juli 2021 (primair besluit IV) heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat bij de beoordeling over de jaren 2010 tot en met 2018 (met uitzondering van 2015) niet is gebleken dat fouten zijn gemaakt. Compensatie voor de kinderopvangtoeslag wordt over die jaren afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.6
Op 1 juni 2021 heeft de Commissie van wijzen geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 en 2016 tot en met 2018.
2.7
Op 29 oktober 2021 is eiseres gehoord door de bezwaarschriftenadviescommissie. De bezwaarschriftenadviescommissie heeft Belastingdienst/Toeslagen geadviseerd het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
2.8
Bij het bestreden besluit van 25 maart 2022 heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Uit een nieuwe compensatieberekening volgt dat eiseres nog een bedrag van € 13.838,- ontvangt. Daarnaast ontvangt zij nog € 102,- aan zogeheten O/GS-vergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of Belastingdienst/Toeslagen de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag op een correcte wijze heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiseres wijst erop dat in de beschikking van 22 februari 2021 in de ‘Toelichting berekening definitief compensatiebedrag kinderopvangtoeslag’ onder punt j staat vermeld dat het rentepercentage voor gemiste kinderopvangtoeslag 4% per jaar bedraagt. Dit kan niet anders gelezen worden dan dat uit moet worden gegaan van een rentepercentage van 4%. Deze toelichting maakt onderdeel uit van de beschikking. Belastingdienst/Toeslagen heeft echter een berekening gemaakt die niet conform de uitleg onder punt j is.
Eiseres stelt dat sprake is van reformatio in peius, nu er in bezwaar ten nadele van eiseres is beslist. Dat is gebeurd door feitelijk in bezwaar de toelichting over het te vergoeden rentepercentage weg te zetten als ‘ongelukkig’ en daarmee het primaire beluit feitelijk te wijzigen en in afwijking van het primaire besluit te bepalen dat de rente wordt vergoed overeenkomstig paragraaf 3.1.6 van de Compensatieregeling, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Awir.
Volgens eiseres is bij haar het vertrouwen gewekt dat zij een hoger bedrag aan rente zou ontvangen. Kennelijk is de toelichting bij het besluit van 22 februari 2021 niet juist geweest.
Eiseres verzoekt de rechtbank te bepalen dat Belastingdienst/Toeslagen haar de rente dient te vergoeden over de uiteindelijk toegekende compensatie, daadwerkelijk berekend naar een percentage van 4% per jaar. Verder verzoekt eiseres Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de redelijke kosten van bijstand die eiseres in beroep heeft moeten maken.
Het bevoegde bestuursorgaan
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 25 maart 2022 niet de naam van het bestuursorgaan bevat dat het besluit heeft genomen. Ter zitting is toegelicht dat Belastingdienst/Toeslagen het besluit heeft genomen. Eiseres is hiervan ook uit gegaan, zoals ter zitting is toegelicht.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het geschil hiervan ook uitgaan.
Omvang van het geding
6.1
Eiseres heeft compensatie gevraagd voor de jaren 2008 tot en met 2018. Voor de jaren 2008, 2009 en 2015 heeft zij op grond van de Compensatieregeling een compensatie toegekend gekregen. Niet in geschil is dat eiseres voor de overige jaren in deze periode geen recht heeft op compensatie.
6.2
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het juiste rentepercentage bij rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag is toegepast. Ter zitting heeft eiseres erkend dat voor het jaar 2015 met het juiste rentepercentage is gerekend. In geschil is uitsluitend nog de vraag of de rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 juist is berekend.
Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag
7.1
Op grond van onderdeel 3.1.6. van de Compensatieregeling wordt over het bedrag van -vooralsnog- gemiste kinderopvangtoeslag als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (onderdeel 3.1.1) met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Awir.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Awir wordt over uit te betalen bedragen rente vergoed. Op grond van het derde lid is het percentage van de rente gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
Aangezien de rente volgens het tweede lid van artikel 27 van de Awir wordt berekend vanaf 1 juli na afloop van het toeslagjaar, en het toeslagjaar 2008 het eerste jaar is waarvoor compensatie wordt toegekend, is in dit geval het rentepercentage vanaf 1 juli 2009 relevant. Sinds 1 april 2014 bedraagt het rentepercentage 4%. Voor die tijd fluctueerde het rentepercentage in de in dit geding relevante periode tussen de 2,25% en 4%. In de bijlage bij deze uitspraak is een overzicht van de rentepercentages opgenomen.
7.2
De rechtbank stelt vast dat in de berekeningen behorende bij het bestreden besluit ten aanzien van de jaren 2008 en 2009 is uitgegaan van de volgende bedragen die eiseres moest terugbetalen of niet heeft gekregen: € 23.509,- over 2008 en € 28,436,- over 2009. Over deze bedragen heeft eiseres een rentevergoeding ontvangen, ten bedrage van € 9.794,- over 2008 en € 11.118,- over 2009. In het dossier zijn berekeningen opgenomen hoe deze rentevergoedingen tot stand zijn gekomen en met welke percentages is gerekend (producties 61, 62 en 63). Deze berekeningen zijn conform de geldende rentepercentages volgens de toepasselijke regelgeving,
Reformatio in peius
8.1
Eiseres voert aan dat het beginsel van reformatio in peius is geschonden, omdat Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit met een rentepercentage lager dan 4% heeft gerekend. Hierdoor is het totale bedrag aan rentevergoeding voor de jaren 2008 en 2009 voor eiseres lager uitgevallen dan in de primaire besluiten.
8.2
Belastingdienst/Toeslagen stelt dat in bezwaar niet ten nadele van eiseres is beslist, zodat geen sprake is van strijd met het verbod op reformatio in peius. Eiseres is juist naar aanleiding van het ingediende bezwaar een hogere compensatie toegekend. Er is van begin af aan gerekend conform de wettelijke grondslag van artikel 27 van de Awir. Niet in geschil is dat bij deze berekening de rentepercentages zijn toegepast, die ingevolge de regelgeving van toepassing waren.
8.3
De rechtbank stelt vast dat de bedragen die eiseres aan rentevergoeding heeft ontvangen voor de jaren 2008 en 2009, genoemd in de ‘Berekening definitief compensatiebedrag kinderopvangtoeslag’ bij het primaire besluit I van 22 februari 2021 lager zijn dan de bedragen die in het primaire besluit III en in het bestreden besluit zijn genoemd. Reeds hierom kan niet worden gesteld dat eiseres in een slechtere positie is komen te verkeren door de gewijzigde besluitvorming of door het instellen van bezwaar. Bovendien heeft eiseres naar aanleiding van het door haar ingestelde bezwaar in totaal een hoger compensatiebedrag ontvangen dan in de primaire besluiten is genoemd. Door het instellen van bezwaar is eiseres dan ook niet in een slechtere situatie komen te verkeren. Van schending van het beginsel van reformatio in peius is derhalve geen sprake.
Vertrouwensbeginsel
9.1
Eiseres heeft aangegeven dat zij, gelet op de ‘Toelichting berekening definitief compensatiebedrag kinderopvangtoeslag’ bij het primaire besluit I van 22 februari 2021, bij de compensatieberekening er op mocht vertrouwen dat met een rentepercentage van 4% over de gemiste kinderopvangtoeslag zou worden gerekend.
9.2
De rechtbank stelt vast dat in de door eiseres genoemde toelichting bij het primaire besluit I van 22 februari 2021 is aangegeven dat het rentepercentage 4% is. In het primaire besluit III van 12 juli 2021, dat als een wijzigingsbesluit van het besluit van 22 februari 2021 moet worden gezien, is in het bij dit besluit behorende ‘Uitleg berekening definitief compensatiebedrag kinderopvangtoeslag’ niet aangegeven hoe hoog het rentepercentage is. Tot slot is in het bestreden besluit in de bij het besluit behorende ‘Toelichting berekening compensatiebedrag kinderopvangtoeslag’ aangegeven dat het rentepercentage ongeveer 4% per jaar bedraagt.
9.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] geoordeeld dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. In het kader van de derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
9.4
Ten aanzien van de eerste stap stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is geweest van een toezegging van de zijde van Belastingdienst/Toeslagen dat in afwijking van de van toepassing zijnde regelgeving met een rentepercentage van 4% zou worden gerekend. De toelichting in de bijlage van het primaire besluit I van 22 februari 2021 waar het rentepercentage van 4% is genoemd, dient te worden aangemerkt als algemene informatieverstrekking van Belastingdienst/Toeslagen. Deze informatie van algemene aard zag op het op dat moment actuele rentepercentage en is in zoverre niet volledig geweest, maar gaat niet specifiek in op de situatie van eiseres. Daaraan mocht eiseres dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat over de jaren 2008 en 2009 voor de gehele periode waarover rente verschuldigd was met een rentevergoeding van 4% zou worden gerekend.
9.5
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake geweest van een toezegging van de zijde van Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank komt hierdoor niet meer toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 5 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Besluit Compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Compensatieregeling)
Op grond van onderdeel 3.1.6 van de Compensatieregeling wordt over het bedrag van de -vooralsnog- gemiste kinderopvangtoeslag als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed.
De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (onderdeel 3.1.1.) met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Awir.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Awir wordt over uit te betalen bedragen rente vergoed en over terug te vorderen bedragen rente in rekening gebracht.
Op grond van het tweede lid wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
Op grond van het derde lid is het percentage van de rente gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR)
Op grond van artikel 30hb van de AWR, zoals dit artikel luidde op 1 juli 2009 tot 1 april 2014, bedraagt het percentage van de belastingrente een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor verschillende belastingen verschillend kan worden vastgesteld.
In de Regeling bekendmaking percentages heffingsrente en invorderingsrente bij belastingen is het rentepercentage:
Vanaf %
1-07-2009 2,75
1-10-2009 2,50
1-01-2010 2,50
1-07-2011 2,75
1-10-2011 3,00
1-01-2012 2,85
1-04-2012 2,30
1-07-2012 2,50
1-10-2012 2,25
1-01-2013 3,00
Op grond van artikel 30hb van de AWR, zoals dit artikel luidde op 1 april 2014 tot 1 oktober 2020, is, voor zover hier relevant, het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting (…) gelijk aan het percentage van de ingevolge artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat het eerstgenoemde percentage ten minste 4 bedraagt.
Het op artikel 120, eerste lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek gebaseerde Besluit wettelijke rente kende in de -hier relevante- periode vanaf 1 april 2014 geen rentepercentage hoger dan 4%.
Op grond van artikel 30hb van de AWR, zoals dit artikel luidt per 1 oktober 2020, bedraagt het percentage van de belastingrente een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor verschillende belastingen verschillend kan worden vastgesteld.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit belasting- en invorderingsrente, zoals deze bepaling luidt sinds 1 oktober 2020 is, voor zover hier relevant, het percentage van de belastingrente, bedoeld in artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor de inkomstenbelasting (…) gelijk aan het percentage van de ingevolge artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van boek b van dat wetboek, met dien verstande dat het eerstgenoemde percentage ten minste 4 bedraagt.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2019:1694, in navolging van de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:896