ECLI:NL:RBZWB:2023:9081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering en verlaging op basis van woonlasten na scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren over de toekenning van een bijstandsuitkering. Eiseres had een bijstandsuitkering aangevraagd na een relatiebreuk en was van mening dat de door Orionis toegepaste verlaging van haar uitkering met 20% van de gehuwdennorm onterecht was, omdat zij volgens haar wel degelijk woonlasten had. Orionis had de bijstandsuitkering verlaagd op basis van het argument dat eiseres geen woonlasten had, aangezien de huur van de voormalige echtelijke woning aan haar ex-partner was toegewezen na de scheiding van tafel en bed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks dat zij niet meer in de voormalige echtelijke woning woonde, wel degelijk verantwoordelijk was voor de huurverplichtingen en dat zij in de periode na de scheiding woonlasten had. De rechtbank oordeelde dat Orionis niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van de bevoegdheid om de bijstandsuitkering te verlagen, omdat er geen adequate belangenafweging was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van Orionis en droeg hen op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast werd Orionis veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 49,- en de proceskosten van eiseres, die op € 1.674,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4579 PW

uitspraak van 15 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 20 mei 2021 (primair besluit) heeft Orionis aan eiseres met ingang van 18 april 2021 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande, en deze verlaagd met 20% van de gehuwdennorm omdat eiseres geen woonlasten zou hebben.
In het besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft Orionis de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 31 oktober 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Orionis werd vertegenwoordigd door [naam] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres stond tot 15 april 2021 in de Basisregistratie personen (Brp) met haar ex-partner ingeschreven op het [adres 1] in [plaats 2] . De scheiding van tafel en bed tussen eiseres en haar ex-partner is uitgesproken op [datum] 2021.
Op 20 april 2021 heeft eiseres bij Orionis een bijstandsuitkering aangevraagd. Daarbij heeft eiseres gemeld dat zij wegens een relatiebreuk tijdelijk afwisselend bij vrienden verblijft totdat zij een woning gevonden heeft. Als postadres heeft eiseres het [adres 2] in [plaats 2] opgegeven.
Orionis heeft in het primaire besluit aan eiseres een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 18 april 2021 naar de norm voor een alleenstaande, en deze verlaagd met 20% van de gehuwdennorm omdat zij geen woonlasten zou hebben.
In het bestreden besluit heeft Orionis het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt Orionis
2. Volgens Orionis is de aan eiseres toegekende bijstandsuitkering terecht verlaagd met 20% van de gehuwdennorm wegens het ontbreken van woonlasten. Orionis wijst er daarbij op dat het huurrecht van de woning [adres 1] is toegewezen aan de ex-partner van eiseres bij de scheiding van tafel en bed. Eiseres heeft een overzicht overgelegd van de verschillende adressen waar zij heeft verbleven in de periode van 18 april 2021 tot en met 29 juli 2021. Omdat eiseres niet meer bekend is met de verblijfsdata heeft Orionis voor het bepalen van haar verblijfskosten daarom aangesloten bij de systematiek van het nachtopvangproject, waarbij de kosten van nachtopvang op declaratiebasis worden vergoed op vertoon van bewijsstukken.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het niet eens met de toekenning van een verlaagde bijstandsuitkering omdat zij naar eigen zeggen geen lagere woonkosten heeft. Zij stelt – kort samengevat – dat zij vanaf half april 2021 op grond van het met haar ex-partner afgesloten convenant de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning betaalt, en dat zij hiervoor telkens geldleningen afsluit. Orionis wijst volgens eiseres ten onrechte naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:677). Eiseres voert verder aan dat Orionis gebruik maakt van een discretionaire bevoegdheid zonder oog te hebben voor haar maandelijkse financiële verplichtingen.
Relevante toetsingskader
4. Ingevolge artikel 27 van de Participatiewet kan Orionis de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Participatiewet, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
5. In de Memorie van Toelichting bij artikel 27 van de Participatiewet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2002-2003, 28870 nr. 3) staat onder meer: "Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden (…). Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Burgemeester en wethouders zijn niet verplicht een verlaging op grond van dit artikel toe te passen. Als burgemeester en wethouders wel gebruik willen maken van deze verlagingsmogelijkheid, is voor de toepassing daarvan doorslaggevend dat niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn".
Beoordeling door de rechtbank
6. Eiseres erkent dat zij geen kosten heeft gehad voor haar verblijf op verschillende adressen in de periode na 18 april 2021. Eiseres stelt echter dat de woonkosten van de voormalige echtelijke woning niet direct zijn geëindigd met het verlaten van die woning. De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 3.1 van het gesloten echtscheidingsconvenant, de door eiseres overgelegde kwitanties van betaalde huur (aan haar ex-partner) en door eiseres gesloten geldleningsovereenkomsten blijkt dat eiseres in de te beoordelen periode woonkosten had voor de voormalige echtelijke woning. Als eiseres niet al – zoals zij stelt – vanuit contractueel oogpunt als medehuurder kan worden aangemerkt, dan kan zij op grond van het huwelijk met haar ex-partner ook van rechtswege worden aangemerkt als medehuurder tot het moment van ontbinding van het huwelijk. Op basis hiervan was eiseres richting verhuurder hoofdelijk aansprakelijk voor de huurverplichtingen van de voormalige echtelijke woning. Orionis stelt zich onder deze omstandigheden in de bestreden besluitvorming ten onrechte op het standpunt dat eiseres in de te beoordelen periode geen woonlasten had. De situatie van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de CRvB van 17 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:677), omdat er in die zaak geen concrete betalingsverplichting voor de woonkosten bestond en er geen betalingen waren gedaan.
7. De rechtbank stelt verder vast dat Orionis – zoals ook gesteld door eiseres – in de bestreden besluitvorming geen (kenbare) belangenafweging heeft gemaakt bij het verlagen van de bijstandsuitkering van eiseres. Bij toepassing van de bevoegdheid in artikel 27 van de Participatiewet had Orionis naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval moeten meewegen dat ten tijde van belang sprake was van een tijdelijke overgangssituatie na de scheiding van tafel en bed. Ook in zoverre kan het bestreden besluit geen stand houden.
Conclusie en gevolgen
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat Orionis niet in redelijkheid van de bevoegdheid in artikel 27 van de Participatiewet gebruik heeft kunnen maken op de wijze waarop dat is gedaan. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Orionis zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. De rechtbank veroordeelt Orionis verder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt Orionis op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres;
 draagt Orionis op om het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.