ECLI:NL:RBZWB:2023:9078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023, in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), staat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.T.J.A. Klijn, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat de bezwaren tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit betrof de herkeuring van werkneemster, die per 29 maart 2021 als 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht, maar niet in aanmerking kwam voor een Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster, die sinds 2015 uitgevallen is voor haar werk, in eerdere beoordelingen als volledig arbeidsongeschikt werd aangemerkt, maar dat het UWV in de recente beoordeling concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de inschatting van de kans op herstel en de beoordeling van de duurzame beperkingen door het UWV voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de motivering van het UWV en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid een zorgvuldige afweging vereist van de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op de peildatum, en dat de werkneemster derhalve geen recht had op een IVA-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5264 WIA

uitspraak van 15 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.T.J.A. Klijn,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkneemster](voormalig werkneemster van eiseres, hierna: werkneemster), te [plaats] .

Procesverloop

Met het besluit van 3 juni 2021 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een herkeuring bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 29 maart 2021 niet is gewijzigd, namelijk 80 tot 100%. Werkneemster is niet in aanmerking gebracht voor een Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering), omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht.
In het besluit van 7 december 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De (ex-)werkneemster van eiseres heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van de stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. In de beslissing van 6 januari 2023 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is. De rechtbank zal daarom in de uitspraak geen medische informatie opnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 31 oktober 2023. Partijen zijn, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Werkneemster is op 27 juli 2015 uitgevallen voor haar werk als assistent chef broodafdeling voor 32 uur per week wegens gezondheidsklachten. Na een periode waarin werkneemster een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontving, heeft het UWV in een besluit van 1 juni 2017 aan haar een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Met het besluit van 13 maart 2019 heeft het UWV deze uitkering vanaf 8 mei 2019 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Werkneemster is in oktober 2017 voor 14 uur per week gaan werken bij [VOF] . In september 2019 heeft zij aan het UWV doorgegeven dat zij per 1 september 2019 minder kon werken door klachten. Hierop heeft het UWV in het besluit van 7 oktober 2019 de hoogte van het voorschot op haar WIA-uitkering verhoogd. Vervolgens heeft werkneemster zich op 8 januari 2020 ziek gemeld. Hierop heeft het UWV in het besluit van 23 januari 2020 aan haar vanaf die datum een ZW-uitkering toegekend. In het besluit van 30 januari 2020 heeft het UWV bepaald dat de WIA-uitkering van werkneemster niet wijzigt.
Werkneemster heeft op 10 juni 2020 een herbeoordeling aangevraagd. Het UWV heeft in het besluit van 19 augustus 2020 bepaald dat haar WIA-uitkering niet wijzigt. Werkneemster is 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht, met kans op herstel. In het besluit van 9 maart 2021 heeft het UWV het bezwaar van werkneemster tegen het besluit van 19 augustus 2020 ongegrond verklaard. Het UWV is bij het standpunt gebleven dat werkneemster weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Werkneemster heeft tegen dit besluit bij deze rechtbank beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard in de uitspraak van 27 juli 2022, bekend onder procedurenummer BRE 21/1736 WIA.
Eiseres heeft het UWV op 25 maart 2021 verzocht om een herkeuring. Dit verzoek heeft geleid tot de onder het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Wettelijk kader
2. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder 'duurzaam' als bedoeld in het eerste lid verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Ingevolge het derde lid wordt onder 'duurzaam' mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres is werkneemster ten onrechte niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Zij stelt dat de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van werkneemster onjuist is vastgesteld. Verder heeft het UWV te weinig beperkingen aangenomen, waardoor ten onrechte niet is geconcludeerd tot volledige arbeidsongeschiktheid op basis van duurzame arbeidsbeperkingen.
Het medisch onderzoek van het UWV
4.1.
Het bestreden besluit is, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.2.
Een verzekeringsarts van het UWV heeft werkneemster gezien op het spreekuur van 2 juni 2021, waar (oriënterend) psychisch onderzoek en lichamelijk onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts overweegt dat het medisch feitencomplex en de daaruit voortvloeiende belastbaarheid in essentie niet is gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. Werkneemster wordt op dat moment nog behandeld en is nog niet uitbehandeld voor haar klachten. Als de klachten minder zouden worden, kan de belastbaarheid nog wat toenemen en zal de urenbeperking mogelijk ook kunnen komen te vervallen. Er is volgens de verzekeringsarts daarom op dat moment nog geen sprake van duurzame arbeidsbeperkingen.
Er is sprake van beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van werkneemster opgenomen in een FML van 2 juni 2021.
4.3.
Een verzekeringsarts b&b van het UWV heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Ook heeft hij werkneemster gezien op de hoorzitting van 16 november 2021, waar opnieuw (oriënterend) psychisch onderzoek en lichamelijk onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat in de bezwaarfase geen medische gegevens zijn ingebracht waaruit nog andere medische problematiek blijkt. Volgens de verzekeringsarts b&b bestaat geen aanleiding om de FML in de bezwaarfase te wijzigen. Werkneemster is nog onder behandeling en zijn heeft nog niet alle mogelijkheden uitgeprobeerd. De verzekeringsarts b&b noemt een mogelijke behandeloptie. Wanneer de klachten verminderen, zal het functioneren verbeteren.
De verwachtte verbetering is voor een deel gestagneerd. Dit maakt dat een inschatting kan worden gemaakt van welke beperkingen duurzaam zijn. Werkneemster zal bij vermindering van klachten niet volledig normaal belastbaar worden. Er zullen dus beperkingen blijven bestaan. Ten opzichte van de FML van 2 juni 2021 is nog verbetering mogelijk bij het aspect lopen. Lopen is nu sterk beperkt, maar in haar eigen tempo wordt 15 minuten wel mogelijk. Door de klachten wordt werkneemster energetisch beperkt geacht. Er zijn geen andere aandoeningen waardoor sprake is van een verminderde energetische belastbaarheid. Bij vermindering van klachten neemt de energetische belastbaarheid toe, zodat dan geen noodzaak meer bestaat voor een urenbeperking, anders dan het voorkomen van overwerk. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire oordeel van de verzekeringsarts. Ten behoeve van onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b heeft de verzekeringsarts b&b een FML opgesteld met blijvende beperkingen. Zo kan worden beoordeeld of de duurzame beperkingen aanleiding geven voor het aannemen van volledige arbeidsongeschiktheid.
Omvang van het geschil
5. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt was met ingang 29 maart 2021. Zij zijn enkel verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster duurzaam is. Daarvoor is bepalend of werkneemster ook volledig arbeidsongeschikt is, als uitsluitend wordt gekeken naar haar duurzame beperkingen. In geschil is of de duurzame beperkingen juist zijn vastgesteld in de FML van 25 november 2021.
Zijn de duurzame arbeidsbeperkingen correct vastgesteld?
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het UWV het vaste beoordelingskader voor de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen niet op correcte wijze heeft toegepast. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1716) volgt dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
8. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen 'Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen'. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het kader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel is verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van het UWV over de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster houdbaar, en voldoet deze aan de eisen die de CRvB aan de beoordeling stelt. Het geschil over de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid spitst zich toe op de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in stap 2 van het stappenplan. De verzekeringsarts b&b heeft met zijn rapportage van 25 november 2021 concreet en toereikend onderbouwd dat, en ook waarom na de datum in geding sprake was van een meer dan geringe kans op herstel of verbetering, zodat sommige beperkingen van betrokkene op de peildatum niet duurzaam kunnen worden geacht en bepaalde functionele mogelijkheden op termijn kunnen toenemen. In wat eiseres op dit punt heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de motivering van de verzekeringsarts b&b.
10. Volgens eiseres stelt de verzekeringsarts b&b ten onrechte dat lopen in eigen tempo gedurende 15 minuten mogelijk is, en dat lopen dus niet – zoals in de FML van 2 juni 2021 – als sterk beperkt moet worden beschouwd. De interpretatie van de verzekeringsarts b&b is volgens eiseres onjuist, omdat in het CBBS [1] bij lopen wordt uitgegaan van een normaal tempo van ongeveer 4 kilometer per uur. In de FML met de duurzame arbeidsbeperkingen moet volgens eiseres dan ook worden aangegeven dat lopen sterk beperkt is, en kan als verruimende toelichting worden vermeld dat lopen tot 15 minuten mogelijk is wanneer betrokkene in eigen tempo loopt.
11. Het UWV heeft in de beroepsfase op dit standpunt van eiseres gereageerd met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 17 februari 2022. De verzekeringsarts b&b overweegt dat het aspect 'lopen' in de FML van 25 november 2021 – met daarin de duurzaam geachte beperkingen – is beperkt tot een kwartier. In de rapportage geeft de verzekeringsarts b&b aan 'in eigen tempo', waarmee hij bedoelt dat de betrokkene niet in een gedwongen tempo hoeft te lopen. In versie 5 van het CBBS staat: "Er is sprake van lopen als te voet of per rolstoel een afstand van tenminste 1 meter wordt afgelegd over vlak terrein in een tempo van ten minste 3 km per uur". In versie 4 werd gesproken over een tempo van 4 kilometer per uur, in de huidige versie over 3 kilometer per uur. Dit is beduidend langzamer dan het in de Nederlandse populatie gewone wandeltempo van 4 tot 5 kilometer per uur. Een tempo van 3 kilometer per uur wordt – als de klachten verminderen – haalbaar geacht, gedurende een kwartier. Er is daarom geen noodzaak om het aspect 'lopen' in de FML met duurzame beperkingen sterker te beperken. Verder merkt de verzekeringsarts b&b op dat bij alle functies die zijn geduid op basis van de FML van 25 november 2021 het aaneengesloten lopen niet langer zal duren dan 5 minuten. Dus ook als het lopen sterk beperkt zou worden geacht, blijven de geduide functies passend en leidt het niet tot een andere loonkundige schatting. Eiseres heeft deze aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b niet bestreden. De rechtbank ziet ook geen reden om deze onderbouwing van de verzekeringsarts b&b onjuist te achten.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV zich in de bestreden besluitvorming mocht baseren op de FML van 25 november 2021, waarin de verzekeringsarts b&b de duurzame beperkingen van betrokkene heeft vervat.
Conclusie
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bij werkneemster op 29 maart 2021 geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zodat zij vanaf deze datum geen recht heeft op een IVA-uitkering. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Claim Beoordelings- en Borgingssysteem.