ECLI:NL:RBZWB:2023:9044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10661489 CV EXPL 23-2418 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in huurgeschil over briefadres en huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een huurgeschil tussen [eiser in het verzet] en VKL INTERNATIONAL B.V. De eiser in het verzet betwist dat er sprake is van een huurovereenkomst voor een woning, en stelt dat het adres enkel als briefadres is gebruikt. De huurovereenkomst zou bovendien zijn opgezegd. De kantonrechter heeft [eiser in het verzet] toegelaten om bewijs te leveren van zijn stellingen. De procedure is voortgekomen uit een eerder verstekvonnis van 15 maart 2023, waarin de vorderingen van VKL om de huurovereenkomst te ontbinden en huurachterstand te vorderen, zijn afgewezen. VKL heeft in de procedure gesteld dat er wel degelijk een huurovereenkomst bestaat en dat [eiser in het verzet] in gebreke is gebleven met de huurbetalingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding geldig is en dat VKL de bewijslast draagt voor haar vorderingen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door [eiser in het verzet].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10661489 \ CV EXPL 23-2418
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser in het verzet],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in het verzet,
hierna te noemen: [eiser in het verzet] ,
gemachtigde: mr. M.G. Evers,
tegen
VKL INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Oudenbosch,
gedaagde partij in het verzet,
hierna te noemen: VKL,
gemachtigde: mr. J.B. Bogaart.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de aktes van VKL en [eiser in het verzet] , inhoudende dat partijen geen minnelijke schikking hebben bereikt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op/omstreeks 30 september 2020 hebben partijen een huurovereenkomst getekend. Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“1. A. huurt van VKL, gelijk deze aan A verhuurt de woonruimte, bestaande in een gemeubileerde kamer, met gezamenlijk gebruik van de woonvoorzieningen, zich bevindende in het perceel [adres] te [plaats] . Het betreft unit4, eerste verdieping.
2. De huur is aangegaan voor de duur van 12 maanden, met een minimale duur van 6 maanden, en vangt aan op 1 oktober 2020. (…). Na 6 maanden loopt dit contract door met stilzwijgende verlenging.
3. De opzegtermijn is 1 maand voor VKL en A.
4. De huurprijs bedraagt € 325,00 per maand ; voor de bijkomende voorzieningen, aan partijen bekend, wordt een bedrag van € 100,00 aan A in rekening gebracht. Aldus bedraagt de totale huurprijs € 425,00 per maand.
(…)
Op deze huurovereenkomst zijn de ROZ-voorwaarden van toepassing, indien en voor zover daarvan niet bij deze overeenkomst uitdrukkelijk is afgeweken.
(…)
11. Ingeval van vertrek uit de woonruimte naar elders is A verplicht zich te doen uitschrijven bij de Gemeentelijke Basis Administratie; bij gebreke waarvan de huurprijs aan VKL voor iedere komende maand verschuldigd blijft, of de woonruimte door A bewoond wordt of niet.(…)”.
2.2.
Bij verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom van 15 maart 2023 met zaaknummer 10283580 CV EXPL 23-125 is de door VKL gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen afgewezen en de gevorderde huurachterstand, toekomstige huurtermijnen en buitengerechtelijke kosten toegewezen, met veroordeling van [eiser in het verzet] in de proceskosten.

3.Het geschil

3.1.
VKL, als eisende partij in de verstekzaak, heeft – samengevat – bij dagvaarding van 28 december 2022 gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst met haar gevolgen te ontbinden en [eiser in het verzet] , als gedaagde partij in de verstekzaak, te veroordelen tot betaling van:
- € 2.975,00 aan huurachterstand over de maanden juni tot en met december 2022, vermeerderd met wettelijke rente,
- de huurtermijnen van € 425,00 vanaf januari 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt,
- buitengerechtelijke incassokosten van € 422,50,
- de proceskosten.
3.2.
VKL legt aan haar vorderingen ten grondslag dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat. [eiser in het verzet] heeft in de periode juni 2022 tot en met december 2022 geen huurpenningen meer betaald, waardoor een huurachterstand van € 2.975,00 is ontstaan. Ondanks aanmaning is [eiser in het verzet] niet tot betaling overgegaan. [eiser in het verzet] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. De tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.
3.3.
[eiser in het verzet] komt in verzet van voornoemd vonnis. [eiser in het verzet] vordert de nietigheid van de dagvaarding van 28 december 2022 uit te spreken en van de bij het verstekvonnis van 15 maart 2023 tegen hem uitgesproken veroordeling te worden ontheven, met veroordeling van VKL in de kosten van het verzet. Hiertoe wordt – kort gezegd – het volgende aangevoerd. De dagvaarding is betekend op een adres waarop [eiser in het verzet] niet langer stond ingeschreven. Het gaat niet om de huur van een woning, maar om huur dan wel kosten voor het aanhouden van een postadres. [eiser in het verzet] huurde eerst van een derde partij een ander briefadres, maar dat werd gewijzigd in het onderhavige adres. Om die reden is een nieuwe overeenkomst met VKL getekend. De kosten voor het aanhouden van het briefadres bedroegen € 150,00 per maand. [eiser in het verzet] stond in het BRP op het adres ingeschreven met een briefadres. Hij is per 5 december 2022 verhuisd naar het buitenland, wat ook uit de BRP volgt. De huur is telefonisch per 1 januari 2023 ontbonden. [eiser in het verzet] betwist correspondentie of sommaties te hebben ontvangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser in het verzet] te laat in verzet is gekomen, zodat de kantonrechter [eiser in het verzet] ontvankelijk acht in het verzet.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de inleidende dagvaarding geldig is en zal hierna uitleggen waarom.
4.3.
Uit de dagvaarding van 28 december 2022 volgt dat deze is betekend op het adres [adres] te [plaats] en dat de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) op 23 december 2022 is geraadpleegd. Uit het door [eiser in het verzet] overgelegde uittreksel van de BRP volgt dat [eiser in het verzet] per 5 oktober 2020 op het adres stond ingeschreven, dat het een briefadres betrof en dat het adres in onderzoek stond in de periode 1 november 2022 tot 4 januari 2023. Op 4 januari 2023 is ambtshalve opgenomen dat [eiser in het verzet] als niet-ingezetene stond ingeschreven.
4.4.
Op het moment van de raadpleging van de BRP was voor de gerechtsdeurwaarder geen ander adres bekend, nu de registratie van [eiser in het verzet] als niet-ingezetene pas op 4 januari 2023 werd ingeschreven. Het is de vraag of de enkele omstandigheid dat het adres in onderzoek stond voldoende aanleiding voor de gerechtsdeurwaarder had moeten zijn om aan te nemen dat het adres niet meer juist was. Het Hof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat dit onvoldoende is. [1] Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van andere omstandigheden, waardoor de gerechtsdeurwaarder aan de juistheid van het adres had hoeven twijfelen. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of zij, zoals VKL stelt, een huurovereenkomst van woonruimte hebben gesloten en of die overeenkomst inmiddels is beëindigd.
4.6.
Bij verzetdagvaarding heeft [eiser in het verzet] een uittreksel van de BRP overgelegd, waaruit volgt dat het adres als briefadres werd gebruikt. Ook is een betaalbewijs van €300,00 overgelegd, waaruit volgens [eiser in het verzet] volgt dat twee maanden huur voor het aanhouden van het briefadres is betaald. Verder heeft [eiser in het verzet] ter zitting aangevoerd dat de overeenkomst noodzakelijk was voor de Belastingdienst. Ook zou [eiser in het verzet] niet de enige zijn die het adres als briefadres gebruikte. Het adres ligt op een industrieterrein en er zou zich geen woning bevinden. [eiser in het verzet] betwist ooit sleutels van de woning te hebben ontvangen. Daarbij heeft [eiser in het verzet] steeds contact gehad met de heer [naam] (hierna: [naam] ), die naar zeggen van de gemachtigde van VKL de beheerder van de woning is. [naam] zou met [eiser in het verzet] mee zijn gegaan naar de gemeente voor de inschrijving van het adres als briefadres.
4.7.
Ter zitting heeft mr. Evers namens VKL het woord gevoerd, omdat VKL door privéomstandigheden niet aanwezig kon zijn. Volgens VKL is er wel degelijk sprake van een huurovereenkomst van woonruimte. Dit blijkt volgens haar uit de getekende huurovereenkomst. Er is bovendien geen bedrag van € 150,00 per maand afgesproken. Van een briefadres is geen sprake. De huur is op uitdrukkelijk verzoek van [eiser in het verzet] contant door hem betaald. VKL betwist dat de huur door [eiser in het verzet] is opgezegd.
4.8.
Nu het VKL is die zich als eisende partij beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten die door [eiser in het verzet] gemotiveerd zijn betwist, draagt VKL daarvan de bewijslast.
4.9.
Het staat vast dat aan de vordering van VKL een door beide partijen getekende overeenkomst ten grondslag ligt met als titel “Huurovereenkomst". In de overeenkomst is opgenomen dat het gaat om een gemeubileerde kamer met gezamenlijk gebruik van de woonvoorzieningen tegen een huurprijs van € 325,00 en € 100,00 voor bijkomende voorzieningen. Gelet op deze getekende overeenkomst acht de kantonrechter het voorshands bewezen dat sprake is van een overeenkomst voor de huur van woonruimte aan de [adres] , [unitnummer] , te [plaats] . [eiser in het verzet] zal in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren.
4.10.
Tussen partijen bestaat er daarnaast een verschil van mening of de (huur)overeenkomst door [eiser in het verzet] is ontbonden/opgezegd per 1 januari 2023. Nu [eiser in het verzet] stelt dat hij de overeenkomst tegen die datum heeft beëindigd, draagt hij daarvan de bewijslast. [eiser in het verzet] zal in de gelegenheid worden gesteld daarvan bewijs te leveren.
4.11.
Voor het geval [eiser in het verzet] het onder 4.9 geleverde bewijs niet levert, overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de verstekdagvaarding van 27 juli 2023 volgt dat [eiser in het verzet]
– ongeacht de juridische kwalificatie van de tussen partijen geldende afspraken– de bedoeling had dat de overeenkomst zou eindigen. In de schriftelijke huurovereenkomst is een opzegtermijn van 1 maand genoemd. Op basis hiervan gaat de kantonrechter er vanuit dat de overeenkomst in ieder geval op 1 september 2023 is geëindigd.
4.12.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [eiser in het verzet] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat sprake is van een overeenkomst voor de huur van woonruimte aan de [adres] , [unitnummer] , te [plaats] ,
5.2.
laat [eiser in het verzet] toe te bewijzen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst door hem is beëindigd per 1 januari 2023,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 17 januari 2024voor uitlating door [eiser in het verzet] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser in het verzet] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [eiser in het verzet] getuigen wil laten horen, hij de namen van de getuigen en de verhinderdagen van de partijen, hun gemachtigden en de getuigen in de maanden
maart 2024tot en met
september 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. R.A. Borm in het gerechtsgebouw te Bergen op Zoom aan de Zuid-Oostsingel 41,
5.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 21 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4854, r.o. 3.2.