ECLI:NL:RBZWB:2023:9027

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4827
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling bijstandsaanvraag wegens onvoldoende informatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda ongegrond verklaard. Eiseres had een bijstandsaanvraag ingediend, maar het college had deze buiten behandeling gesteld omdat zij onvoldoende informatie had verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en concludeert dat het college terecht heeft gehandeld. Eiseres ontving sinds 10 september 2021 een bijstandsuitkering, maar er waren twijfels over haar financiële situatie na een anonieme fraudemelding over de verkoop van puppy's. Het college had een onderzoek ingesteld en concludeerde dat de door eiseres overgelegde stukken onvoldoende waren om haar recht op bijstand te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had niet de benodigde gegevens over haar financiële situatie en de verkoop van de puppy's overgelegd, waardoor het college niet in staat was om haar aanvraag te beoordelen. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat het college recht heeft om aanvullende informatie te eisen. Uiteindelijk blijft het bestreden besluit in stand, en eiseres krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4827 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 september 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. S.S. Hyder en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college waarin de bijstandsaanvraag van eiseres buiten behandeling is gesteld, omdat eiseres onvoldoende informatie heeft overgelegd om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontving sinds 10 september 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Het college heeft een anonieme fraudemelding ontvangen waarin wordt gesteld dat eiseres negen puppy’s voor € 1.600,- per stuk aanbiedt via Marktplaats. Naar aanleiding daarvan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Op
8 februari 2022 is door de sociale recherche een frauderapport opgemaakt.
Met het besluit van 17 februari 2022 heeft het college eiseres recht op bijstand met ingang van 1 december 2021 ingetrokken, omdat zij niet heeft gemeld dat zij inkomsten heeft uit handel. Ook heeft zij geen bewijsstukken overgelegd over de hoogte van die inkomsten. Over de periode van 1 december 2021 tot en met 31 januari 2022 heeft het college een bedrag van € 2.290,48 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft op 18 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 3 maart 2022 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering en op 11 april 2022 heeft er een gesprek met het college plaatsgevonden. Hierna heeft eiseres enkele stukken overgelegd. Het college heeft bij een per e-mail toegezonden brief van 11 april 2022 verzocht om aanvullende gegevens. Eiseres heeft op 12 april 2022 nog enkele stukken overgelegd, maar niet alle stukken waar het college in de brief om heeft verzocht.
Met het besluit van 25 april 2022 heeft het college de bijstandsaanvraag van eiseres afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld of eiseres in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert.
Eiseres heeft op 4 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Ook heeft eiseres op 4 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is in een uitspraak van 24 mei 2022, met zaaknummer BRE 22/2378 PW VV, afgewezen.
Met het besluit van 25 juli 2022 zijn de twee bezwaarschriften van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres ook beroep ingesteld. Dit beroep is behandeld in het dossier met zaaknummer BRE 22/3888 PW.
Op 20 mei 2022 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering.
Met de brief van 14 juni 2022 heeft het college aan eiseres verzocht om vóór
29 juni 2022 enkele ontbrekende gegevens te overleggen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van haar aanvraag. Hierbij heeft het college vermeld dat als niet alle gegevens tijdig worden aangeleverd, de bijstandsaanvraag niet meer in behandeling wordt genomen.
Met het besluit van 8 juli 2022 (primair besluit) heeft het college de bijstandsaanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld, omdat onvoldoende gegevens aanwezig zijn om haar bijstandsaanvraag te beoordelen.
Eiseres heeft op 13 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college meent dat het bezwaarschrift van eiseres terecht ongegrond is verklaard. De door eiseres overgelegde stukken zijn onvoldoende om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. De opbrengst uit de handel in puppy’s blijft onduidelijk waardoor niet met zekerheid kan worden berekend wat het vermogen van eiseres is.
3.1
Het college is van mening dat op basis van de aangeleverde stukken op geen enkele wijze kan worden vastgesteld wat er met het verdiende geld uit de puppyhandel is gebeurd. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften over de periode 10 april 2022 tot en met
24 juni 2022 volgt dat haar maandelijkse lasten worden betaald en er zijn geen schulden bekend. Dit onderbouwt volgens het college dat er een derde geldstroom is. In dat kader wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] waaruit volgt dat alleen van toeslagen niet geleefd kan worden en indien er dan geen schulden zijn, een derde geldstroom zeer aannemelijk is. Bovendien vindt het college het opvallend dat eiseres geen overzicht van haar spaarrekening heeft overgelegd.
3.2
Verder stelt het college zich op het standpunt dat terecht is gekozen voor een buitenbehandelingstelling en niet voor een afwijzing, omdat eiseres geen boekhouding heeft overgelegd van de handel in puppy’s waardoor de bankafschriften geen toegevoegde waarde hebben. Ook heeft het college geen vragen gesteld of verklaringen gevraagd over transacties zichtbaar op de bankafschriften waardoor geen sprake is van een inhoudelijke beoordeling. Indien toch gekozen wordt voor een inhoudelijke afwijzing van de bijstandsaanvraag, is de waarde van het bieden van een hersteltermijn om stukken te overleggen gering. Uit de houding van eiseres volgt volgens het college namelijk dat zij geen moeite zal doen om de boekhouding alsnog te overleggen. Ten slotte heeft eiseres niet aangetoond hoe zij sinds de intrekking van haar bijstandsuitkering in haar levensonderhoud heeft voorzien.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert primair aan dat zij alle informatie heeft aangeleverd die noodzakelijk was voor het vaststellen van haar recht op bijstand. Het enkele feit dat een gevraagd stuk ontbreekt, brengt niet met zich mee dat een bijstandsaanvraag niet verder in behandeling kan worden genomen. Het college had haar bijstandsaanvraag dus niet buiten behandeling mogen stellen.
4.1
Daarnaast stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod op détournement de proceduré, omdat het college met de buitenbehandelingstelling van haar aanvraag heeft gekozen voor een procedure waarbij eiseres minder waarborgen heeft dan wanneer de aanvraag was afgewezen. Verder is eiseres van mening dat gelet op het speciale karakter van de Participatiewet als vangnet van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel het college in redelijkheid niet tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag kan komen, indien het college eveneens beleid hanteert dat nadere stukken in bezwaar of beroep niet in een eventuele heroverweging worden meegenomen. Immers, een buitenbehandelingstelling betekent dan een verlies van aanspraak op de wettelijk gegarandeerde bijstand voor de periode van twee tot drie maanden. Ten slotte stelt eiseres dat indien zelfs de primaire levensbehoeften van gedetineerden door de Staat worden gewaarborgd, het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om beleid te hanteren dat werkzoekenden deze waarborg voor twee tot drie maanden wordt ontnomen indien zij niet, niet tijdig of niet volledig hebben gereageerd op een hersteltermijn.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
5. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.1
Het gaat hier om een aanvraag om bijstand van 20 mei 2022 op grond van de Participatiewet. Het college mag gegevens opvragen die voor een goede beoordeling van die aanvraag nodig zijn. Daarvoor is relevant dat artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet iedere in Nederland wonende Nederlander die hier in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht geeft op bijstand van overheidswege. Dit recht op bijstand is in 1965 in het leven geroepen, onder andere om te voorkomen dat mensen afhankelijk zouden zijn van liefdadigheid en hulp van familie.
5.2
Ook bij een aanvraag om bijstand geldt de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet en moet de belanghebbende mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Tegelijk geldt dat het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Awb bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen: de onderzoeksplicht.
5.3
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat iemand bijstand nodig heeft in beginsel op de aanvrager zelf. Het gaat om aannemelijk maken en niet om aantonen. De aanvrager moet duidelijkheid verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Vervolgens is het aan het bestuursorgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
Financiële situatie
6. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd en, als daar aanleiding toe is, over een periode die verder in het verleden ligt.
6.1
Nu uit de door eiseres overgelegde WhatsAppberichten en tikkieverzoeken niet kan worden afgeleid hoeveel geld zij heeft ontvangen voor de verkoop van de puppy’s, heeft het college voor een goede beoordeling van de financiële situatie van eiseres en daarmee van de aanvraag in redelijkheid om een deugdelijke administratie hierover kunnen vragen. De door eiseres overgelegde tabel is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De tabel wordt op geen enkele wijze met objectieve en verifieerbare gegevens ondersteund. Ook uit de door eiseres overgelegde bankrekeningafschriften volgt niet voldoende wat haar financiële situatie is. Op de bankrekeningafschriften is zichtbaar dat het saldo weliswaar afneemt in de periode van 10 april 2022 tot en met 24 juni 2022, maar niet dat eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert of dat zij al schulden heeft. Bovendien is op de bankrekeningafschriften zichtbaar dat eiseres driemaal een bedrag heeft overgemaakt van haar spaarrekening naar haar lopende betaalrekening. De bankafschriften van deze spaarrekening heeft zij niet aan het college overgelegd.
6.2
De beroepsgrond dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, omdat het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag al is aangebroken, slaagt niet. De enkele omstandigheid dat het college de wel ingeleverde gegevens nader heeft bekeken, betekent niet dat daarmee in dit geval het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag is aangebroken. In dit geval was namelijk nog altijd sprake van een incomplete aanvraag. Eiseres heeft immers niet de door het college gevraagde deugdelijke administratie omtrent de verkoop van de puppy’s overgelegd, terwijl deze van belang was voor de beoordeling van de aanvraag. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen [3] .
6.3
Gelet op wat hiervoor onder 6. t/m 6.2 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van eiseres buiten behandeling te laten. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 14 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2015:4061.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1446.