ECLI:NL:CRVB:2019:1446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
18/774 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor bijstand en de toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht

Op 23 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/774 PW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2018. De appellante had op 18 november 2016 bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit gebeurde op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de appellante de gevraagde bankafschriften niet binnen de gestelde termijn had overgelegd. De bankafschriften betroffen de Groei Groter Rekening, waarvan het college terecht heeft vastgesteld dat deze niet tijdig waren ingediend. De appellante heeft deze documenten pas in bezwaar overgelegd, wat niet in overeenstemming is met de vereisten voor een volledige aanvraag.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de beroepsgrond van de appellante, dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, niet slaagt. De enkele omstandigheid dat het college de ingediende gegevens nader heeft bekeken, betekent niet dat het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag al was aangebroken. De Raad concludeert dat er nog steeds sprake was van een incomplete aanvraag, aangezien de appellante de gevraagde bankafschriften niet tijdig had ingediend. Het college was derhalve bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Het hoger beroep is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.774 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2018, 17/2834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 23 april 2019
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: L. Hagendijk
Voor appellante is verschenen mr. J.J.E. Stout, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.L. Jagt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft op 18 november 2016 bijstand aangevraagd. Het college heeft de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld omdat appellante de gevraagde bankafschriften niet binnen de gegeven termijn heeft overgelegd. Dit ziet op de bankafschriften van de Groei Groter Rekening.
Het college heeft terecht vastgesteld dat de bankafschriften van de Groei Groter Rekening niet tijdig zijn overgelegd. Uit het dossier blijkt dat appellante pas in bezwaar de betreffende bankafschriften heeft overgelegd. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat appellante de bankafschriften eerder heeft verstrekt.
Niet in geschil is dat de gevraagde bankafschriften van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast is niet in geschil dat appellante beschikte of redelijkerwijs over de bankafschriften kon beschikken.
De beroepsgrond dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, omdat het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag al is aangebroken, slaagt niet. De enkele omstandigheid dat het college de wel ingeleverde gegevens nader heeft bekeken, betekent niet dat daarmee in dit geval het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag is aangebroken. Ook de gevraagde bewijsstukken van de stortingen op een andere rekening maakt niet dat het stadium van een inhoudelijke beoordeling is aangebroken. In dit geval was namelijk nog altijd sprake van een incomplete aanvraag. Appellante heeft immers niet tijdig de door het college gevraagde concrete en objectieve gegevens, namelijk de bankafschriften van de Groei Groter Rekening, ingeleverd, terwijl niet in geschil is dat deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) G.M.G. Hink