ECLI:NL:RBZWB:2023:9026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3888
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarbij haar bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2021 is ingetrokken en haar bijstandsaanvraag van 3 maart 2022 is afgewezen. De rechtbank heeft op 14 december 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres ontving sinds 10 september 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een anonieme fraudemelding over de verkoop van puppy's via Marktplaats heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Het college heeft geconcludeerd dat eiseres de inkomsten uit de verkoop van puppy's niet heeft gemeld en dat zij geen deugdelijke administratie heeft overgelegd. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde en dat het college terecht heeft besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering en afwijzing van de bijstandsaanvraag. De rechtbank benadrukt dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust, maar dat eiseres in dit geval niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet de benodigde gegevens heeft verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college zich terecht heeft gehouden tot terugvordering van de bijstand die ten onrechte is verleend. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat zij in de relevante periode recht op bijstand had. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3888 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 juli 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. S.S. Hyder en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college
over de intrekking van haar bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2021 en de afwijzing van haar bijstandsaanvraag van 3 maart 2022. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontving sinds 10 september 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Het college heeft een anonieme fraudemelding ontvangen waarin wordt gesteld dat eiseres negen puppy’s voor € 1.600,- per stuk aanbiedt via Marktplaats. Naar aanleiding daarvan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Op
8 februari 2022 is door de sociale recherche een frauderapport opgemaakt.
Met het besluit van 17 februari 2022 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 december 2021 ingetrokken, omdat zij niet heeft gemeld dat zij inkomsten heeft uit handel. Ook heeft zij geen bewijsstukken overgelegd over de hoogte van die inkomsten. Over de periode van 1 december 2021 tot en met
31 januari 2022 heeft het college een bedrag van € 2.290,48 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft op 18 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 3 maart 2022 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering en op 11 april 2022 heeft er een gesprek met het college plaatsgevonden. Hierna heeft eiseres enkele stukken overgelegd. Het college heeft bij een per e-mail toegezonden brief van 11 april 2022 verzocht om aanvullende gegevens. Eiseres heeft op 12 april 2022 nog enkele stukken overgelegd, maar niet alle stukken waar het college in de brief om heeft verzocht.
Met het besluit van 25 april 2022 (primair besluit II) heeft het college de bijstandsaanvraag van eiseres afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld of eiseres in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert.
Eiseres heeft op 4 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Ook heeft eiseres op 4 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is in een uitspraak van 24 mei 2022, met zaaknummer BRE 22/2378 PW VV, afgewezen.
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college meent dat de bezwaarschriften van eiseres terecht ongegrond zijn verklaard. Met betrekking tot het primaire besluit I merkt het college op dat eiseres de inkomsten uit de handel in puppy’s niet heeft gemeld. Voor wat betreft het primaire besluit II stelt het college dat eiseres geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden en overgelegd. Voor beide primaire besluiten geldt dat het college van mening is dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college wijzigt met het bestreden besluit wel de grondslag van de intrekking in die zin dat de intrekking mede is gebaseerd op artikel 54, derde lid, Participatiewet, omdat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht.
3.1
Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres per 1 december 2021 terecht is genomen, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het vermogen van eiseres heeft het vrij te laten vermogen overschreden door de verkoop van de puppy’s. Ook is het besluit tot afwijzing van de bijstandsaanvraag van eiseres op goede gronden genomen. Doordat eiseres geen boekhouding heeft overgelegd, kan haar vermogen niet worden vastgesteld.
Beroepsgronden
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Eiseres stelt alleen in de maand
december 2021 inkomsten genoten te hebben door de verkoop van acht puppy’s. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres printscreens van Whatsapp-gesprekken overgelegd waaruit blijkt om welke bedragen het ging. Op basis daarvan kan het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld. Daarnaast geldt in het bestuursrecht de vrije-bewijsleer en ligt de bewijslast bij het college. Verder is eiseres van mening dat indien haar vermogen op 25 april 2022 boven de voor haar geldende bijstandsnorm lag, zij in ieder geval ten tijde van het nemen van het bestreden besluit recht had op levensonderhoud. Eiseres verwijst in dit kader naar de interingsnorm van 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de ex nunc-toetsing.
Oordeel van de rechtbank
Intrekking en bijstandbehoevende omstandigheden
5. De te beoordelen periode loopt van 1 december 2021 tot en met 31 januari 2022.
5.1
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
5.2
Niet in geschil is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de verkoop van puppy’s via Marktplaats. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Het college mocht van eiseres verlangen om een deugdelijke boekhouding of administratie van de puppyverkoop over te leggen. Eiseres stelt echter dat zij die niet heeft bijgehouden. Uit de door eiseres overgelegde printscreens van WhatsApp-berichten blijkt evenmin welke bedragen zij heeft ontvangen van de kopers van de puppy’s.
5.4
Ook met haar verklaringen heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijkheid verschaft over de inkomsten die zij heeft genoten uit de puppyverkoop. Tijdens het gesprek met de sociale recherche op 1 februari 2022 heeft zij verklaard dat de inkomsten ten goede zijn gekomen aan haar zus. Vervolgens erkent eiseres in de bezwaarschriften gericht tegen het primaire besluit I en het primaire besluit II dat zij in december 2021 inkomsten heeft genoten uit de verkoop van de puppy’s. Hierna heeft eiseres bij de zitting van de voorlopige voorzieningenprocedure [1] verklaard dat zij alle inkomsten heeft gedeeld met haar zus. Ter zitting heeft eiseres daarentegen verklaard dat zij alle inkomsten zelf heeft gehouden. Geen van deze wisselende verklaringen heeft eiseres met stukken onderbouwd.
5.5
Verder heeft eiseres tijdens het gesprek met de sociale recherche verklaard dat er één keer contant is betaald voor een puppy en de andere zeven keer betalingen naar de bankrekening van haar zus zijn overgemaakt. Bij de zitting van de voorlopige voorzieningenprocedure is namens eiseres echter gesteld dat vijf van de acht puppy’s contant zijn betaald. Er zijn printscreens van overboekingen op de bankrekening van haar zus overgelegd om aan te tonen dat er twee puppy’s zijn verkocht voor € 1.500,-. Uit deze stukken valt echter op geen enkele wijze af te leiden dat deze bedragen zijn overgemaakt aan de zus van eiseres. Bovendien strookt dit niet met de door eiseres tegenover de sociale recherche afgelegde verklaring dat zij alle puppy’s voor een bedrag van tussen de € 1.250,- en € 1.400,- heeft verkocht.
5.6
De beroepsgrond van eiseres dat op basis van de door haar overgelegde stukken het recht op bijstand schattenderwijs kan worden vastgesteld, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank, en zoals volgt uit r.o. 6.1 tot en met 6.3, is de verkoopprijs per pup onvoldoende duidelijk geworden om een schatting van de inkomsten te kunnen maken. Zelfs indien wordt uitgegaan van een totaal van acht puppy’s over de te beoordelen periode, is de rechtbank van oordeel dat het niet mogelijk is om schattenderwijs het daarmee verworven inkomen vast te stellen, nu volkomen onduidelijk is gebleven tegen welke prijs de puppy’s daadwerkelijk zijn verkocht.
5.7
Het college neemt terecht het standpunt in dat ten gevolge van de schending van de inlichtingenplicht door eiseres haar recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college heeft hierin terecht grondslag gezien voor de bestreden intrekking van het recht op bijstand van eiseres over de te beoordelen periode.
Terugvordering
6. Gelet op het oordeel dat ten gevolge van de schending van de inlichtingenplicht door eiseres haar recht op bijstand over de periode van 1 december 2021 tot en met
31 januari 2022 niet kan worden vastgesteld, heeft het college zich terecht gehouden geacht tot terugvordering van de bijstand die haar over deze periode ten onrechte is verleend.
6.1
Eiseres betwist op zichzelf niet dat het college de van haar teruggevorderde bijstandsuitkering op een juist bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank is ook niet gebleken dat dit bedrag niet juist zou zijn. Evenmin is gesteld dan wel gebleken dat zich in het geval van eiseres dringende redenen voordoen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
Afwijzing nieuwe bijstandsaanvraag
7. De te beoordelen periode loopt van 3 maart 2022 (datum aanvraag) tot en met
25 april 2022 (datum primair besluit II).
7.1
Het gaat in dit geval om een afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2] Eiseres kan voor wat betreft de afwijzing van haar bijstandsaanvraag dan ook niet worden gevolgd in de stelling dat het college in de aanvraagsituatie de bewijslast draagt.
7.2
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandsbehoeftige omstandigheden, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
7.3
Gelet op hetgeen in r.o. 5.3 tot en met 5.6 is overwogen heeft het college de aanvraag van eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7.4
Het bovenstaande betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 14 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, eerste, derde en vierde lid
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rb. Zeeland-West-Brabant van 24 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3245.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399.