ECLI:NL:RBZWB:2023:8995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/5408
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot ondernemersfaciliteiten en inkomensafhankelijke combinatiekorting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 1 juli 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018 opgelegd, waarbij de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling waren geweigerd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard en als een verzoek om ambtshalve vermindering behandeld. Dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 9 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. [naam 1] en mr. [naam 2]. Belanghebbende was afwezig. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat zijn activiteiten een bron van inkomen vormen, aangezien er geen omzet of kosten zijn gemaakt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht heeft vastgesteld dat er geen recht op ondernemersfaciliteiten is.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat belanghebbende ook geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), omdat hij in 2018 een arbeidsinkomen van nihil had en niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5408

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [land] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2022.
1.1.
De inspecteur heeft op 1 juli 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 (de aanslag) aan belanghebbende opgelegd. De aanslag is vastgesteld in afwijking van de aangifte. De inspecteur heeft de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling geweigerd.
1.2.
Belanghebbende heeft op 21 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar aangemerkt en behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek).
1.3.
De inspecteur heeft het verzoek afgewezen. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek op 12 oktober 2022 ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. [naam 1] en mr. [naam 2] deelgenomen. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft zijn eenmanszaak op 18 april 2018 ingeschreven bij de kamer van Koophandel. De eenmanszaak is op 31 oktober 2018 opgeheven.

Motivering

Is het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen?
5. Belanghebbende stelt dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld omdat hij recht heeft op de ondernemersfaciliteiten. De inspecteur betwist dat belanghebbende recht heeft op de ondernemersfaciliteiten omdat er geen sprake is van een bron van inkomen, onder meer omdat er geen kosten zijn gemaakt en er geen omzet is gerealiseerd.
5.1.
Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) redelijkerwijs voordeel kan verwachten en (iii) dit voordeel beoogt te verwerven. Aangezien belanghebbende bepleit dat er rekening gehouden moet worden met de ondernemersfaciliteiten rust op belanghebbende de last om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt belanghebbende niet aannemelijk dat zijn activiteiten een bron van inkomen vormen. Uit dat wat belanghebbende heeft overgelegd volgt dat hij activiteiten heeft verricht om een onderneming te starten, maar niet meer dan dat. Uit de eigen aangifte van belanghebbende volgt dat er geen omzet is behaald. Ook zijn er volgens de aangifte geen kosten gemaakt. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit is af te leiden dat hij heeft deelgenomen aan het economisch verkeer of dat hij redelijkerwijs voordeel mocht verwachten. Omdat niet aannemelijk is dat de activiteiten van belanghebbende kwalificeren als een bron van inkomen heeft de inspecteur het verzoek terecht afgewezen.
Bestaat recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
6. Voor zover belanghebbende recht meent te hebben op IACK overweegt de rechtbank als volgt. Om in aanmerking te komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting dient een belastingplichtige een arbeidsinkomen te hebben dat meer bedraagt dan € 4.934, of in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek. [1] Uit de ingediende aangifte volgt dat belanghebbende in 2018 een arbeidsinkomen van nihil heeft. Ook komt belanghebbende niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek. Dat heeft de rechtbank hiervoor namelijk bepaald. Reeds daarom heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen recht op IACK.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8.14a, eerste lid, letter a, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2018).