In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een bedrag van nihil, terwijl het vermogen voor inkomensafhankelijke regelingen was vastgesteld op € 42.525. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat het beroepschrift prematuur is ingediend, maar besluit niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten omdat de uitspraak op bezwaar al tot stand was gekomen. De rechtbank onderzoekt of het vermogen voor inkomensafhankelijke regelingen correct is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat het vermogen te hoog is vastgesteld, omdat hij rekening mag houden met belasting- en toeslagschulden. De rechtbank oordeelt echter dat deze schulden niet in aanmerking kunnen worden genomen, omdat ze pas na de peildatum van 1 januari 2021 zijn ontstaan.
Daarnaast wordt er ingegaan op de overschrijding van de beslistermijn in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat, hoewel de beslistermijn is overschreden, dit geen gevolgen heeft voor de uitspraak, aangezien de totale behandeltermijn binnen de redelijke termijn van twee jaren blijft. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.