ECLI:NL:RBZWB:2023:8974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1435
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de tijdelijke regeling in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg afgewezen op 11 november 2021, en het bestreden besluit van 17 februari 2022 bevestigde deze afwijzing. Eiser heeft verzocht om een uitspraak buiten zitting, wat door de rechtbank is gehonoreerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 20 september 2023, zonder dat partijen om een zitting hebben gevraagd.

Eiser, die sinds 20 december 2018 ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel, heeft eerder een uitkering ontvangen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en heeft een aanvraag ingediend voor een Bbz-uitkering voor de maanden oktober, november en december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep heeft, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van een Bbz-uitkering. Eiser heeft zijn werk als zelfstandige verloren door coronamaatregelen en heeft psychische klachten ervaren, maar heeft niet kunnen aantonen dat hij ten tijde van de aanvraag daadwerkelijk werkzaam was als zelfstandige.

De rechtbank concludeert dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een Bbz-uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 14 december 2023 door mr. V.M. Schotanus, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de tijdelijke regeling in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 11 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een uitspraak buiten zitting. De rechtbank heeft het college laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of het college het daarmee eens is. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank bij brief van 20 september 2023 het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
1.4.
Namens eiser zijn na het sluiten van het onderzoek nogmaals stukken ingediend. Deze stukken zijn vanwege de sluiting van het onderzoek ten onrechte door de administratie van de rechtbank ingeboekt en ook in afschrift doorgezonden aan het college. Omdat het gaat om kopieën van eerder door eiser ingebrachte stukken, ziet de rechtbank geen aanleiding deze stukken (alsnog) buiten beschouwing te laten.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser staat sinds 20 december 2018 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnamen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Hij heeft in 2018 een [bedrijf 1] gehad, maar deze is failliet gegaan. Daarna was hij achtereenvolgens werkzaam als tourmanager en als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) in twee horecabedrijven tot maart 2020. Van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 heeft eiser een uitkering ontvangen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Zijn aanvraag om een Tozo-uitkering voor de maanden juli tot en met september 2021 is afgewezen, omdat zijn zelfstandig beroep volgens het college niet financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Eisers bezwaar tegen deze afwijzing is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke bezwaartermijn is ingediend.
2.2.
Op 19 oktober 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de aangepaste, tijdelijke regeling Bbz voor de maanden oktober, november en december 2021. Het college heeft een onderzoek ingesteld naar het recht van eiser op een Bbz-uitkering. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage en zijn aanleiding geweest om eisers aanvraag af te wijzen. Eisers bezwaar heeft geleid tot het bestreden besluit en uiteindelijk deze beroepsprocedure.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een Bbz-uitkering, omdat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht eisers aanvraag om een Bbz-uitkering afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden eiser
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij zijn werk als zelfstandige in 2020 is kwijtgeraakt door de coronamaatregelen. Daarna heeft hij tijdelijk een Tozo-uitkering ontvangen. Hij is als zelfstandige werk blijven zoeken en dit is tot twee keer toe ook bijna gelukt. Door nieuwe coronamaatregelen is dit helaas niet doorgegaan. Door zijn financiële problemen heeft hij psychische klachten gekregen. Eiser heeft nu zijn huis moeten verkopen om zijn schulden af te lossen. Daarnaast wil hij investeren in een nieuwe eigen zaak. Hij meent in de tussentijd recht te hebben op een Bbz-uitkering.
Juridisch kader
5.1.
Volgens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbz kan algemene bijstand worden verleend aan de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is.
5.2.
Een zelfstandige is volgens artikel 1, aanhef en onder b, van de Bbz de belanghebbende van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
1°.voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
2°.voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 3°.alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt.
5.3.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
Overwegingen rechtbank
6.1.
In geschil is of sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Toen eiser zijn aanvraag indiende golden weliswaar lichtere eisen voor toekenning van een Bbz-uitkering, maar de eis van levensvatbaarheid was gehandhaafd. Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid is de situatie ten tijde van het besluit op de aanvraag bepalend, in dit geval 11 november 2021. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden. [1] Nu het hier gaat om een aanvraag rust de bewijslast van levensvatbaarheid naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op eiser. [2]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser een ijssalon heeft geëxploiteerd totdat dit bedrijf in 2018 failliet is gegaan. Nadien is eiser geen eigen bedrijf meer gestart. Eisers werk als ZZP’er is in maart 2020 geëindigd. Eiser stelt dat hij aansluitend is blijven zoeken naar werk en dat hij bijna twee opdrachten had binnengehaald. Met deze stelling, zonder enige onderbouwende stukken, heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de aanvraag en ten tijde van het besluit op de aanvraag in een zelfstandig beroep werkzaam was. De enkele inschrijving van zijn bedrijven bij de Kamer van Koophandel is daartoe onvoldoende. Dit geldt te meer omdat eiser zelf heeft verklaard dat hij, mede vanwege zijn psychische klachten, ten tijde van de aanvraag voor een Bbz-uitkering niet in staat was te werken in of aan zijn bedrijf. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat op 11 november 2021 geen sprake was van feitelijke werkzaamheden als zelfstandige dan wel van een levensvatbaar bedrijf.
6.3.
De intentie van eiser om het geld uit de verkoop van zijn huis te investeren in een nieuwe eigen zaak, kan hem evenmin baten. Dat is namelijk een eventuele ontwikkeling in de toekomst op basis van eisers eigen verwachtingen. Gezien voornoemde jurisprudentie kan daarmee geen rekening worden gehouden.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat het college terecht eisers aanvraag om een Bbz-uitkering heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag om een Bbz-uitkering gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 december 2023 gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.CRvB 21 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2358.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314.