ECLI:NL:RBZWB:2023:8948

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_10623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom en afwijzing verlenging begunstigingstermijn

Op 20 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom. De last was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst op 8 november 2022, wegens overtredingen van de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze last en verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn. Het college had de begunstigingstermijnen verlengd, maar het verzoek om verdere verlenging werd afgewezen op 15 november 2023. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de verlenging van de begunstigingstermijnen, omdat anders de werkzaamheden aan het pand stil zouden komen te liggen en het pand verder zou vervallen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er onvoldoende spoedeisend belang was, aangezien verzoeker in staat was de dwangsom te betalen en geen financiële noodsituatie had. Bovendien had verzoeker gewacht met de uitvoering van de maatregelen tot na een uitspraak in een civiele procedure, waardoor hij een aanzienlijk deel van de begunstigingstermijn ongebruikt had laten verstrijken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en hefte de eerder getroffen voorlopige voorziening op met ingang van 1 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10623
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker,

(gemachtigde: mr. T.N. Sanders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.F.Th. de Moor).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam belanghebbende 1] uit [vestigingsplaats belanghebbende 1] en
[naam belanghebbende 2] uit [vestigingsplaats belanghebbende 2].

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom en tegen de afwijzing zijn verzoek om de begunstigingstermijn (verder) te verlengen.
1.1
De last onder dwangsom is opgelegd met het besluit van 8 november 2022. Met het bestreden besluit van 25 april 2023 op het bezwaar van verzoeker heeft het college het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom gehandhaafd, maar heeft het college de begunstigingstermijnen verlengd tot 2 november 2023, respectievelijk 2 mei 2024. Met het besluit van 15 november 2023 heeft het college het verzoek om de begunstigingstermijn verder te verlengen afgewezen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [naam betrokkene] en verzoekers gemachtigde, [namen vertegenwoordigers] namens het college samen met de gemachtigde, [naam betrokkene] en [naam betrokkene] namens [naam belanghebbende 1] en [naam betrokkene] namens [naam belanghebbende 2].

Totstandkoming van het besluit

2. Op 29 april 2016 heeft verzoeker het pand aan [adres pand] in [plaats pand] gekocht van [naam voormalige eigenaar]. Het pand is sinds 1973 een rijkmonument. Op 12 mei 2016 heeft het college [naam voormalige eigenaar] gelast tijdelijke constructieve maatregelen te treffen ter ondersteuning van de voorgevel van het pand om het als gevolg van de staat van de voorgevel acuut dreigend gevaar voor voorbijgangers en gebruikers van het pand te beëindigen. Daarbij is nadrukkelijk opgemerkt dat de maatregelen als tijdelijke maatregelen worden gezien en dat na het treffen van deze maatregelen zal worden aangedrongen op herstel van het rijksmonument. Verzoeker heeft het pand op 13 mei 2016 in eigendom verkregen en heeft de tijdelijke maatregelen uitgevoerd.
2.1.
Naar aanleiding van handhavingsverzoeken van onder meer [naam belanghebbende 1] en [naam belanghebbende 2], heeft het college verzoeker met het besluit van 8 november 2022 een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van
- artikel 9.1 van de Erfgoedwet gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 en artikel 10.18 van de Erfgoedwet
- artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en
- artikel 1b van de Woningwet gelezen in samenhang met artikel 7.22, aanhef en onder d, van het Bouwbesluit 2012.
Het college heeft verzoeker gelast om de overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden. Verzoeker wordt geacht die maatregelen uit te voeren die noodzakelijk zijn om de overtredingen op te heffen. Het betreft 32 maatregelen in de vorm van werkzaamheden, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Het college heeft verzoeker gelast de onder 1 tot en met 14 genoemde werkzaamheden uit te voeren uiterlijk binnen drie maanden na de verzenddatum van het besluit op straffe van een dwangsom van € 400.000,- ineens en de onder 15 tot en met 32 genoemde werkzaamheden uit te voeren uiterlijk binnen acht maanden na de verzenddatum van het besluit op straffe van een dwangsom van € 200.000,- ineens.
2.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2022.
2.3.
Verzoeker heeft het college daarnaast verzocht om de beide begunstigingstermijnen te verlengen met minimaal zes maanden na 16 februari 2023. In reactie daarop heeft het college de begunstigingstermijn van de maatregelen 1 tot en met 14 verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.4.
Verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Met de uitspraak van 23 maart 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter dat verzoek toegewezen in die zin dat de begunstigingstermijn voor de eerste 14 maatregelen is verlengd tot zes maanden na de beslissing op bezwaar en voor de overige maatregelen tot 12 maanden na de beslissing op bezwaar.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college verzoekers bezwaar gegrond verklaard, en de begunstigingstermijn voor de eerste 14 maatregelen verlengd tot zes maanden na de verzenddatum van het bestreden besluit en voor de overige maatregelen tot 12 maanden na de verzenddatum van het bestreden besluit. Voor het overige is de last onder dwangsom ongewijzigd in stand gebleven. Het bestreden besluit is op 1 mei 2023 verzonden.
2.6.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is bekend onder zaaknummer BRE 23/3115
.
2.7.
Op 17 oktober 2023 heeft verzoeker het college verzocht de begunstigingstermijn voor alle maatregelen te verlengen tot 1 juni 2024.
2.8.
Op 30 oktober 2023 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.9.
Met een uitspraak van 1 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit en daarmee de aan de last onder dwangsom gekoppelde begunstigingstermijn bij wijze van ordemaatregel geschorst tot uiterlijk twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.10.
Met het besluit van 15 november 2023 heeft het college het verzoek om de begunstigingstermijn te verlengen afgewezen.

Voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende gebleken van een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Verzoeker heeft een financieel belang bij het verzoek om voorlopige voorziening. Wanneer de begunstigingstermijn niet wordt verlengd, verbeurt hij van rechtswege de aan de last verbonden dwangsom. Een financieel belang vormt in de regel onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker kan immers financiële compensatie vorderen van het college, indien de last onder dwangsom in de bodemprocedure niet in stand blijft. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen als aannemelijk is dat verzoeker in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat die situatie zich hier niet voordoet. Verzoeker is in staat om de dwangsom van € 400.000,- te betalen, zonder dat daardoor een financiële noodsituatie ontstaat. In verzoekers financiële belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen spoedeisend belang gelegen.
4.2.
Verzoeker heeft gesteld dat het belang van de instandhouding van het rijkmonument gediend is bij een inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en bij het verlengen van de begunstigingstermijnen. Als de begunstigingstermijnen niet worden verlengd, zullen de werkzaamheden aan het pand langdurig stil komen te liggen, omdat het voor verzoeker in dat geval niet duidelijk is wat er van hem wordt verwacht. In tussentijd zal het pand verder vervallen.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker aan het belang bij instandhouding van het pand geen spoedeisend belang ontlenen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat, zoals verzoeker heeft bevestigd, hij gewacht heeft met de start van de uitvoering van de maatregelen, totdat de civiele rechter in hoger beroep uitspraak had gedaan in een geschil over het pand tussen verzoeker en de voormalig eigenaar [naam voormalige eigenaar]. Op 28 maart 2023 heeft het Gerechtshof arrest gewezen en de vorderingen van verzoeker afgewezen. Door het arrest te willen afwachten, heeft verzoeker een aanzienlijk deel van de begunstigingstermijn ongebruikt laten verstrijken, in weerwil van het door hem nu gestelde belang bij de instandhouding van het pand.
Het verder verlengen van de begunstigingstermijnen is bovendien niet de enige manier waarop de instandhouding van het pand kan worden bevorderd. Het staat verzoeker allereerst vrij om in het belang van de instandhouding van het pand en al dan niet in overleg met het college en derde-partijen verdere onderzoeken uit te voeren en met de eventueel daarvoor benodigde vergunningen werkzaamheden aan het pand uit te voeren. Daarnaast is het college in zijn algemeenheid bevoegd om, als een eerdere herstelsanctie niet tot beëindiging van de overtreding heeft geleid, opnieuw een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang op te leggen, om naleving van regelgeving te bewerkstelligen.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat het spoedeisend belang ontbreekt, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
5.1.
Met de uitspraak van 1 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit en daarmee de aan de last onder dwangsom gekoppelde begunstigingstermijn geschorst tot uiterlijk twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heft deze voorziening met toepassing van artikel 8:87, eerste lid van de Awb ambtshalve op met ingang van 1 januari 2024.
5.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- heft de bij de uitspraak van 1 november 2023 getroffen voorlopige voorziening op met ingang van 1 januari 2024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 20 december 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Bijlage: maatregelen

1. de voorgevel, de wanden, de balklagen en het dak constructief herstellen op basis van een daartoe uitgevoerd constructief onderzoek;
2. de stabiliteit van de sporen/gordingkap herstellen (waaronder houtrot en zwam verwijderen en verwijderd te houden);
3. de krachtenafdracht van de sporen/gordingkap naar de overige constructie garanderen (waaronder de ingerotte muurplaat herstellen);
4. de binnenmuren in constructieve samenhang met de buitengevels herstellen;
5. de staanders, opleggingen en ingerotte balken herstellen;
6. de vloerbalken en voorgevel verankeren door het aanbrengen van muurankers;
7. de tijdelijke studmaatregelen verwijderen nadat de onder 1 tot en met 6 genoemde maatregelen zijn uitgevoerd;
8. de dakkapel wind- en waterdicht maken en houden door het aanbrengen van een afdekzeil/bouwzeil totdat de maatregel genoemd onder 22 is uitgevoerd;
9. de lichtstraat wind- en waterdicht maken en houden door het aanbrengen van een afdekzeil/bouwzeil totdat de maatregel genoemd onder 26 is uitgevoerd;
10. de goten waterdicht maken en houden door vervangen/afdekken met een nieuwe zinkbekleding;
11. de onderliggende (aangetaste) gootopbouw en de boeiboorden herstellen;
12. het afschot van de goten herstellen;
13. de hemelwaterafvoer herstellen;
14. alle plantengroei tegen de gevel(s) verwijderen;
15. het externe metselwerk van de gevels en de schoorstenen herstellen (scheuren en loszittend metselwerk uithalen, scheuren inboeten);
16. de voegen in overeenstemming brengen met bestaande voegwerk qua samenstelling, hardheid, kleur en uitvoering;
17. de loszittende pleisterlaag afhakken en achterliggende metselwerk herstellen en daarna nieuwe pleisterlaag in oorspronkelijke uitstraling aanbrengen;
18. de natuursteenonderdelen herstellen, de roestende doken ontroesten en behandelen in combinatie met de achterliggende ophanging;
19. de gevelplicht verwijderen, repareren en terugplaatsen;
20. de beschadigde dakpannen en vorsten verwijderen en opnieuw in de specie aanbrengen;
21. de panlatten en panaansluiting met kilgoten herstellen;
22. de zinkbekledingen en loodaansluitingen van de kozijnen en het houtwerk van de dakkappelen herstellen;
23. de ijzeren liggers troggewelven ontroesten en roestwerend behandelen;
24. de schoorsteen afschoren en muurankers ontroeren en roestwerend behandelen;
25. de ramen, kozijnen en dakroede van de lichtstraat herstellen;
26. het houtwerk van de ramen, deuren en kozijnen in de gebouwschil herstellen;
27. de beglazing van ramen en deuren in de gebouwschil herstellen;
28. het schilderwerk van alle houten onderdelen aan de buitenkant herstellen;
29. het schilderwerk van de gevels en buitenwanden herstellen;
30. de vloerdelen herstellen (de schildering in de linker voorkamer (blote voetjesvloer) tijdens werkzaamheden beschermen door deze af te dekken);
31. de muurafdekking bekleden met lood/zink, en;
32. de loodaansluitingen herstellen.