ECLI:NL:RBZWB:2023:8927

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
21/3496
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de teruggaafbeschikking van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had op 20 april 2021 een teruggaaf van € 25.523 verleend aan belanghebbende, maar verklaarde het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet aangehouden dient te worden en verklaart het beroep ongegrond.

De rechtbank legt uit dat de auto, een Rolls-Royce Dawn, op 6 augustus 2020 in Nederland geregistreerd was en dat er € 30.339 aan Bpm op aangifte was voldaan. Na beëindiging van de tenaamstelling op 19 maart 2021 heeft belanghebbende om een teruggaaf van Bpm verzocht. Belanghebbende verzocht om aanhouding van het beroep totdat vijf jaren zijn verstreken, maar de rechtbank volgt deze stelling niet. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om het beroep aan te houden en dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden.

De beslissing houdt in dat de teruggaafbeschikking in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert en openbaar gemaakt op 19 december 2023. Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 juli 2021.
1.1.
De inspecteur heeft op 20 april 2021 aan belanghebbende een teruggaaf verleend van € 25.523 aan op aangifte betaalde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) (de teruggaafbeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens gemachtigde van belanghebbende [naam] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep van belanghebbende zoals hij verzoekt aangehouden dient te worden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep niet aangehouden te worden en verklaart het beroep daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De auto, een Rolls-Royce Dawn met [kenteken] (de auto), is op 6 augustus 2020 in Nederland geregistreerd in het kentekenregister. Ter zake van de registratie is € 30.339 aan Bpm op aangifte voldaan.
4.1.
Op 19 maart 2021 is de tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister beëindigd, omdat de auto buiten Nederland is gebracht en in Duitsland is geregistreerd.
4.2.
Op 21 maart 2021 heeft belanghebbende om een teruggaaf van Bpm verzocht wegens export voor een bedrag van € 30.339. Vervolgens heeft de inspecteur de teruggaafbeschikking conform dit verzoek afgegeven.

Motivering

5. Belanghebbende verzoekt om aanhouding van het beroep totdat vijf jaren zijn verstreken en het niet meer mogelijk is een naheffingsaanslag op te leggen, dan wel - als in de tussentijd een naheffingsaanslag wordt opgelegd - de onderhavige zaak aan te houden totdat de naheffingsaanslag onherroepelijk vaststaat.
5.1.
Dit verzoek is volledig gebaseerd op belanghebbendes lezing van het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2020. [1] Daaruit volgt volgens belanghebbende dat wanneer het besluit dat strekt tot een teruggaaf van Bpm nog niet onherroepelijk vaststaat en in de tussentijd meer Bpm op aangifte of op basis van een opgelegde naheffingsaanslag wordt voldaan, belanghebbende ook een hoger bedrag aan Bpm terug krijgt. Daarvoor is echter wel de voorwaarde dat de teruggaafbeschikking geen formele rechtskracht krijgt, aldus belanghebbende. De inspecteur bestrijdt dit.
5.2.
De rechtbank volgt de stelling van belanghebbende niet. Naar het oordeel van de rechtbank dient voornoemd arrest anders gelezen te worden dan de lezing die belanghebbende voorstaat. Uit het arrest volgt naar het oordeel van de rechtbank geen beperking van het recht op teruggaaf van Bpm, maar een uitbreiding. Naast de mogelijkheid om op grond van de wettelijke regeling om een ambtshalve teruggaaf te verzoeken [2] , dient de (hoger)beroepsrechter bij een lopende gerechtelijke procedure rekening te houden met een betaling aan Bpm vanwege een naheffingsaanslag. In de overwegingen van de Hoge Raad kan dus niet gelezen worden dat enkel indien de teruggaafbeschikking geen formele rechtskracht heeft, een mogelijkheid tot teruggaaf van Bpm bestaat.
5.3.
Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat als de rechtbank geen reden ziet tot aanhouding, het beroep van belanghebbende dient te worden afgewezen omdat er geen (inhoudelijke) gronden zijn aangevoerd. De rechtbank ziet geen andere reden waarom het beroep aangehouden zou moeten worden. Niet valt in te zien waarom de goede procesorde zich zou verzetten tegen het niet aanhouden van dit beroep.
5.4.
Gelet op het voorgaande, kan de conclusie niet anders zijn dan dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de teruggaafbeschikking in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.