ECLI:NL:RBZWB:2023:8777

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1863
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wijziging van de WIA-uitkering van een ex-werknemer door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de wijziging van de WIA-uitkering van haar ex-werknemer door het UWV. Het UWV had op 11 oktober 2022 besloten de WIA-uitkering van de werknemer te wijzigen naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond op 31 januari 2023. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 27 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft gewijzigd per 18 mei 2022. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank stelt vast dat de ex-werknemer in 2018 met andere klachten uitviel dan in 2015, en dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1863 WIA

uitspraak van 8 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Leeuwarden), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de wijziging van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van haar ex-werknemer, [naam 1] .
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 11 oktober 2022 (primair besluit) de WIA-uitkering van de werknemer gewijzigd en vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 is het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De (ex-)werknemer van eiseres heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van de stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. In de beslissing van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV,
[naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de wijziging van de WIA-uitkering aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft gewijzigd per 18 mei 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.2.
Voordat de ex-werknemer bij eiseres in dienst trad, heeft hij onder andere een dienstverband gehad bij [bedrijf] . Hij is tijdens dat dienstverband ziek geworden op 16 februari 2015. Na twee jaar ziekte is bij besluit van 19 januari 2017 geen WIA-uitkering aan de ex-werknemer van eiseres toegekend, omdat hij meer dan 65 % van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd kon verdienen.
3.3.
De ex-werknemer van eiseres is van 12 september 2017 tot 16 januari 2018 bij eiseres in dienst geweest. Op 8 januari 2018 heeft hij zich ziek gemeld. In het besluit van 20 januari 2020 is per 6 januari 2020 aan de ex-werknemer een WIA-uitkering verstrekt. Op 25 mei 2022 heeft de ex-werknemer zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. De WIA uitkering van de ex-werknemer is in het primaire besluit naar aanleiding van deze melding gewijzigd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In bezwaar is aangevoerd dat niet eiseres maar [bedrijf] belanghebbende is bij het besluit omdat de ex-werknemer bij aanvang van de wachttijd in dienst stond bij [bedrijf] en niet bij eiseres. Ook is aangevoerd dat niet is gemotiveerd dat de duurzaamheid ontbreekt.
3.4.
In het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres wel belanghebbende is omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2018 uit dezelfde ziekteoorzaak als in 2015. Verder is er een meer dan geringe kans op functioneel herstel en dus geen sprake van duurzaamheid. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
3.5.
Hiertegen is beroep ingesteld door eiseres.
3.6.
Het UWV heeft vervolgens op basis van het wél duurzaam geachte deel van de beperkingen een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 22,84 %.
3.7
Eiseres heeft zich in haar aanvullende reactie op het standpunt gesteld dat daarmee nog te bezien valt of de duurzaamheid nog voorwerp van geschil is. Verder is de bezwaargrond herhaald dat er al in 2019 sprake was een amber-situatie vanwege het opnieuw opvlammen van de in 2017 bij einde wachttijd geconstateerde psychogene component.
Wat is de omvang van het geschil?
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat de duurzaamheid van de beperkingen niet meer in geschil is. Daarover zal de rechtbank dan ook geen uitspraak doen. De grond dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer na een eerdere WIA-beoordeling wordt gehandhaafd.
Dit betekent dat nu de vraag voorligt of het UWV op goede gronden heeft gesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere WIA-beoordeling (amber-situatie).
De beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak
5.1.
Het recht op een WIA-uitkering kan herleven indien iemand binnen vijf jaar, nadat de uitkering is geweigerd, omdat betrokkene minder dan 35 % arbeidsongeschikt is, toegenomen arbeidsongeschikt is. Van belang daarbij is dat die toegenomen arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijke situatie aan de hand van een aantal stappen beoordeeld:
  • Is er sprake van toegenomen beperkingen?
  • Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)?
  • Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
5.2.
Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. Daarom leidde de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid tot ophoging van het percentage arbeidsongeschiktheid en is geen sprake van een situatie waarin, nadat de WIA-uitkering in 2017 is geweigerd, het recht op WIA-uitkering herleefde.
Eiseres kan zich niet vinden in de beslissing. Zij is van mening dat haar ex-werknemer binnen vijf jaar na de eerdere wachttijd en weigering van de WIA-uitkering in 2017 tussen 2018 en 2020 een toename van gezondheidsklachten heeft gemeld en dat deze klachten voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak. De psychische klachten die de ex-werknemer tussen 2015 en 2017 ervaarde, zijn in de latere wachttijd opnieuw opgetreden. In 2018 meldt hij dit ook, door te laten weten dat hij last heeft van nachtmerries. Tijdens het spreekuur op 2 januari 2020 blijkt de ex-werknemer aan de medicatie te zitten voor zijn psychische klachten en niet voor zijn lichamelijke klachten. Hieruit blijkt volgens eiseres dat er in 2019 sprake was van een amber-situatie. Dit heeft het UWV ten onrechte niet onderkend.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare medische gegevens en de eerdere opgestelde rapportages van de verzekeringsartsen en de verzekeringsartsen bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) is terecht vastgesteld dat bij de ex-werknemer van eiseres sinds de WIA-beoordeling in 2017 geen sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 2 januari 2020 en van de verzekeringsarts b&b van 30 januari 2023 volgt dat de ziekteoorzaak in 2018 was gelegen in andere klachten/oorzaken dan de ziekteoorzaak in 2015. De stelling dat er bij de ex-werknemer sprake is van toegenomen medische beperkingen uit dezelfde oorzaak, kan de rechtbank niet volgen. Uit de stukken blijkt weliswaar dat de ex-werknemer in de periode 2018-2020 meer beperkt was dan ten tijde van de WIA-beoordeling in 2017 en het onderliggende rapport van de verzekeringsarts van 29 december 2016, maar niet dat dat uit dezelfde ziekteoorzaak was. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 2 januari 2020 volgt dat eiser ten tijde van de WIA-beoordeling in 2017 beperkingen had voor stresserende omstandigheden en fysieke belasting. Op 8 januari 2018 is de ex-werknemer uitgevallen met een andere aandoening dan waarmee hij reeds bekend was. Een vergelijking tussen de aangenomen beperkingen in de functionele mogelijkheden lijsten laat zien dat de op 14 december 2018 en 2 januari 2020 aangenomen psychische beperkingen zijn verminderd ten opzichte van 29 december 2016. De beperkingen gedurende de wachttijd van 2018-2020 zijn voornamelijk aangenomen als gevolg van diverse lichamelijke aandoeningen en beperkingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet WIA. Een andersluidende conclusie is door eiseres niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eisers geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 december 2023 en openbaar gemaakt doormiddel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
Artikel 55
1. Indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een WGA uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°.de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°.de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
.minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°.de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°.de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet indien een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich voordoet.
3. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat alsnog op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich meer voordoet binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, of artikel 49 bedoelde dag, mits de verzekerde op die dag gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.

Voetnoten

1.CRvB 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.