ECLI:NL:RBZWB:2023:8720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 4144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verzoek om vergoeding van schade en rente

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2016 beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.900 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.139. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd en vernietigt deze. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade of wettelijke rente, omdat de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil niet is overschreden. De rechtbank wijst erop dat de AWR een specifieke regeling voor belastingrente bevat, die niet van toepassing is op de teruggave van IB in dit geval. De rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 moet vergoeden aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.900 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 3.139.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn echtgenote, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB 2016 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Ook beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade en wettelijke rente. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag IB 2016 ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd en dat deze vernietigd dient te worden. Belanghebbende heeft geen recht op een vergoeding van immateriële schade en wettelijke rente. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.
Feiten
4. Belanghebbende is inwoner van Duitsland en heeft over het jaar 2016 een aangifte IB als buitenlands belastingplichtige ingediend.
|
4.1.
De primitieve aanslag IB 2016 is opgelegd op 11 oktober 2019. Op 17 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB 2016 ontvangen. Dit bezwaar is vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard en als een verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkt.
4.2.
Met dagtekening 23 november 2021 heeft de inspecteur een vermindering IB 2016 opgemaakt waarbij uitsluitend een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.139 in aanmerking is genomen.
4.3.
De inspecteur heeft belanghebbende op 4 november 2021 per brief geïnformeerd dat de aanslag IB 2016 ten onrechte was verminderd en dat daarom een navorderingsaanslag IB 2016 opgelegd zou worden. Deze is op 6 juli 2022 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.900 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 3.139 (gelijk aan de primitieve aanslag).
OverwegingenIs de navorderingsaanslag IB 2016 terecht opgelegd?
5. De inspecteur heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de navorderingsaanslag IB 2016 ten onrechte is opgelegd omdat sprake is geweest van een beoordelingsfout en daarom vernietigd dient te worden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep is om die reden gegrond.
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade?
5.1.
Een belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade als de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden. Deze termijn bedraagt 24 maanden en vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift [1] . Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB 2016 is door de Belastingdienst ontvangen op 30 juni 2022. De rechtbank doet uitspraak op 14 december 2023 en dus binnen 24 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank is daarom van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden en belanghebbende daarom geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade.
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van wettelijke rente?
5.2.
Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat hij recht heeft op een vergoeding van wettelijke rente over de teruggave IB die voortvloeit uit de vernietiging van de navorderingsaanslag IB 2016.
5.3.
De rechtbank overweegt dat in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de AWR) een specifieke regeling met betrekking tot belastingrente is opgenomen [2] . De in het Burgerlijk Wetboek [3] opgenomen regeling met betrekking tot wettelijke rente is daarom met betrekking tot de teruggave IB niet van toepassing
5.4.
In dit geval is artikel 30fe, eerste lid, van de AWR van belang:
“Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve wordt verminderd, wordt geen rente vergoed."
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat er op grond hiervan geen wettelijke basis bestaat voor het vergoeden van belastingrente over de teruggave IB vanwege de vernietiging van de navorderingsaanslag IB 2016. De rechtbank heeft de beroepsgrond van belanghebbende daarom opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel [4] .
5.6.
Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat er aan in de weg dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen. Aangezien de AWR een wet in formele zin is, kan artikel 30fe, eerste lid, van de AWR daarom niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel.
5.7.
Dit neemt echter niet weg dat indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet heeft gesteld en hiervan ook niet is gebleken. In artikel 30fe, eerste lid, van de AWR is expliciet opgenomen dat in het geval dat een navorderingsaanslag in een gerechtelijke procedure wordt vernietigd, de belastingplichtige geen belastingrente vergoed krijgt. Het beroep van belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Proceskosten
5.9.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet om een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand en reiskosten heeft verzocht. Belanghebbende heeft gesteld dat hij recht heeft op een vergoeding van de door hemzelf aan de procedure bestede tijd. De rechtbank oordeelt dat op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de navorderingsaanslag IB 2016 vernietigd wordt. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat belanghebbende geen kosten heeft gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB 2016;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 14 december 2023 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist [5] .

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5087
2.Hoofdstuk VA van de AWR
3.Artikel 120 BW
4.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR