ECLI:NL:RBZWB:2023:8711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
BRE 23_9647 tm 23_9649
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inzage in dossier door de Belastingdienst

Op 15 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, wonende te [plaats], een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend tegen de inspecteur van de Belastingdienst. Dit verzoek volgde op navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboeten die aan verzoekers waren opgelegd over de jaren 2009 en 2010. Verzoekers stelden dat zij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken hadden ontvangen en vroegen de voorzieningenrechter om de inspecteur te verplichten hen inzage te geven in het volledige dossier, inclusief interne correspondentie en stukken van buitenlandse autoriteiten.

De voorzieningenrechter overwoog dat de inspecteur reeds inzage had gegeven in het dossier en dat er aanvullende stukken waren verstrekt na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening. De rechter oordeelde dat verzoekers onvoldoende onderbouwd hadden aangetoond dat de inspecteur welbewust stukken achterhield. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9647 tot en met 23/9649

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2023 in de zaken tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,beide wonende te [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: FT-Advocaten),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Ontstaan en loop van het geding

1. Aan verzoekers heeft de inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, belastingrentebeschikkingen en vergrijpboeten opgelegd over de jaren 2009 en 2010. Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
1.1.
Verzoekers zijn akkoord gegaan met verlenging van de beslistermijn onder de voorwaarde dat zij inzicht krijgen in het volledige dossier.
1.2.
Op 17 juli 2023 heeft de inspecteur via Belastingdienst Filetransfer op de zaak betrekking hebbende stukken aan verzoekers toegestuurd.
1.3.
Verzoekers stellen dat daarmee niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd en hebben op 18 september 2023 een verzoek tot het instellen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. Zij verzoeken de voorzieningenrechter te bepalen dat de inspecteur wordt gelast dat:
- onverwijld, al dan niet digitaal, een afschrift wordt verstrekt van alle op de zaak
betrekking hebbende stukken, daaronder begrepen ieder stuk dat relevant zou
kunnen zijn voor de onderhavige casus, alsmede onverwijld inzicht te verschaffen
in de aard en de omvang van het volledige dossier, waaronder de interne
correspondentie van de Belastingdienst, alsmede alle stukken die in het kader
van de informatie-uitwisseling door buitenlandse autoriteiten met de
Belastingdienst zijn gedeeld;
- geen uitspraak op bezwaar zal worden gedaan zolang deze hernieuwde en
volwaardige verstrekking van de inzagestukken nog niet heeft plaatsgevonden en
verzoekers tenminste 30 dagen na ontvangst van de op de zaak betrekking hebbende stukken, de gelegenheid wordt geboden een schriftelijke reactie in te dienen;
  • tot slot wordt verzocht om binnen zeven dagen na datum van de te dezen te nemen beslissing, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, aan de beschreven voorlopige voorziening te voldoen op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 10.000 althans ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van een dag dat de inspecteur in gebreke blijft;
  • subsidiair een zodanige voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter, in goede justitie zal vermenen te behoren.
1.4.
Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de inspecteur aan verzoekers een nadere toelichting gegeven en voorts via Belastingdienst Filetransfer stukken inzake het onderzoek Mandarijn doen toekomen.

Karakter voorlopige voorziening

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb gelden daarbij de voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
3. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter uitspaak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Connexiteit
4. Aan de eis van connexiteit is voldaan omdat verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, belastingrentebeschikkingen en vergrijpboeten waar het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mee samenhangt.

Beoordeling

5. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij in het duister tasten ter zake van diverse facetten van deze zaak en het onmogelijk is om zich te verweren. Volgens verzoekers houdt de inspecteur op de zaak betrekking hebbende stukken achter en belemmert dat verzoekers direct in de mogelijkheid om een volledig en gefundeerd verweer te kunnen voeren. Dat is een inbreuk op het beginsel van equality of arms. Er is sprake van spoedeisendheid omdat zij er alle belang bij hebben zo spoedig mogelijk de beschikking te krijgen over alle relevante stukken als bedoeld in de artikelen 7:4 van de Awb en artikel 8:42 van de Awb, alsmede om zich afdoende te kunnen verweren tegen de door de inspecteur in bezwaar ingenomen stellingen en in een latere fase, na de uitspraak op bezwaar, het beroepschrift afdoende te kunnen motiveren.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter onderkent het fundamentele belang van verzoekers bij inzage in het dossier in de bezwaarfase. Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb in combinatie met artikel 7:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage moet leggen indien (en voordat) een belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure wordt gehoord. Artikel 7:4, zesde lid, van de Awb bepaalt dat toepassing van het tweede lid achterwege kan blijven voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Uit de wetsgeschiedenis van de Awb is op te maken dat het begrip “gewichtige redenen” hetzelfde moet worden uitgelegd als in artikel 8:29 van de Awb. De wettelijke bepalingen van de Awb laten voor de inspecteur dus de mogelijkheid open om niet te voldoen aan zijn verplichting tot het verlenen van inzage c.q. het overleggen van stukken in de fiscale procedures van verzoekers.
7. Uit de gedingstukken volgt dat de inspecteur inzage heeft gegeven in het dossier. Verzoekers stellen in de kern dat deze inzage niet volledig is geweest. Na indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de inspecteur aanvullende stukken aan verzoekers toegestuurd en is door de inspecteur een nadere toelichting gegeven. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat daarmee voor verzoekers voldoende duidelijk moet zijn op welke grond zij zijn geïdentificeerd als rekeninghouders.
De voorzieningenrechter stelt vast dat inzage heeft plaatsgevonden en dat er aanvullend stukken zijn overgelegd na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening. Uit hetgeen in het kader van de voorlopigevoorzieningenprocedure door partijen over en weer is aangevoerd, volgt niet, zoals verzoekers zonder nadere onderbouwing stellen, dat de inspecteur welbewust stukken achterhoudt. De vraag of thans sprake is van meer of andere op de zaak betrekking hebbende stukken, dan de stukken die reeds ter inzage zijn gelegd/verstrekt, leent zich niet (goed) voor beoordeling in het kader van deze voorlopigevoorzieningenprocedure (zie hiervoor). Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat door verzoekers een oordeel wordt gevraagd over procesbeslissingen in de bezwaarfase. In die fase is de inspecteur verantwoordelijk voor de beslissingen die in die fase worden genomen. De juistheid van die beslissingen kan na het (eventueel) instellen van beroep, aan het oordeel van de rechter worden voorgelegd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te oordelen dat aanvullend stukken ter inzage moeten worden gelegd.
8. Gelet op het vorenstaande is het verzoek kennelijk ongegrond. Het verzoek zal worden afgewezen.
9. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.