ECLI:NL:RBZWB:2023:8658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
02-118164-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 12 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 mei 2022 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, reed met een snelheid van 179,5 kilometer per uur op de A59 en botste achterop een auto waarin het slachtoffer zat. Het slachtoffer overleed ter plaatse aan zijn verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, alsook een rijontzegging van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk. Daarnaast werd affectieschade toegewezen aan de ouders van het slachtoffer, elk voor een bedrag van € 17.500, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van eigen schuld van het slachtoffer, aangezien de verdachte de enige was die verantwoordelijk was voor het ongeval. De uitspraak benadrukt de ernst van het verkeersdelict en de gevolgen voor de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-118164-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is overleden dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2:een voertuig heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft onder invloed van alcohol in een personenauto gereden. Vervolgens is verdachte op de A59 met een veel te hoge snelheid, namelijk met een snelheid van 179,5 kilometer per uur, achterop de auto waarin [slachtoffer] zat, gereden. Hierdoor is [slachtoffer] komen te overlijden. Het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Ook feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat weliswaar sprake is van een schending van de verkeersregels, maar niet in een zodanig ernstige mate dat van roekeloosheid kan worden gesproken. Er is sprake van hooguit zeer onvoorzichtig rijgedrag. Het onder 1 primair tenlastegelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Ook feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Er is sprake van eendaadse samenloop.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 mei 2022 als bestuurder reed in een Nissan Qashqai met [kenteken] op de A59. Ter hoogte van Terheijden heeft er rond 23:05 uur een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij waren verdachte en [slachtoffer] betrokken.
Verdachte reed over de tweede rijstrook van de rechterrijbaan, komende uit de richting van knooppunt Zonzeel en gaande in de richting van knooppunt Hooipolder. Recht voor verdachte op dezelfde rijstrook reed de Smart Fortwo waarin [slachtoffer] zat. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in de tijdspanne van vijf tot een halve seconde voorafgaand aan de botsing zijn snelheid verhoogde van 182,2 kilometer per uur naar 187,9 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid op de A59 was op dat moment 130 kilometer per uur. Uiteindelijk is verdachte met een snelheid van 179,5 kilometer per uur achterop [slachtoffer] gereden. Als gevolg van deze botsing is [slachtoffer] komen te overlijden.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte ten tijde van deze botsing zodanig onder invloed was van alcohol dat sprake was van 1,92 milligram alcohol per milliliter bloed.
Artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Schuld is hier tenlastegelegd als roekeloosheid, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Om te beoordelen of er sprake is van schuld komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Schuldgradatie
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte op de A59 heeft gereden onder invloed van flink wat alcohol en waarbij hij kort voor de botsing nog aan het versnellen was, tot een snelheid van 187,9 kilometer per uur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich met dit rijgedrag zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden. Zij kan echter niet vaststellen dat verdachte gedurende een langere periode dan de vijf seconden voor de botsing de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, terwijl zij uit de Memorie van Toelichting bij artikel 5a WVW afleidt dat dit wel vereist is wil sprake zijn van roekeloosheid. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van roekeloosheid en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Wel leiden de hierboven omschreven gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte heeft daarmee schuld in de zin van artikel 6 WVW aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1op 4 mei 2022 te Terheijden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij onder invloed van te veel alcohol verkeerde,
- met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur gereden, te weten ongeveer 188 km per uur,
- niet op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en op het overige verkeer gelet en
- onvoldoende afstand gehouden van en niet tijdig uitgeweken voor de voor hem, verdachte, rijdende medeweggebruikers,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen de personenauto met daarin de inzittende [slachtoffer] , is gereden, waardoor die [slachtoffer] werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2op 4 mei 2022 te Terheijden als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,92 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van vier jaar, met aftrek, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het gevolg in deze zaak, het overlijden van het slachtoffer, is verschrikkelijk, maar is niet volledig aan verdachte toe te rekenen. Het slachtoffer had namelijk geen gordel om en om onbekende reden is de airbag niet uitgeklapt op het moment van de botsing. Bovendien weegt het persoonlijk belang van verdachte in deze zaak erg zwaar. Verdachte heeft namelijk drie kinderen voor wie hij alimentatieplichtig is en heeft daarnaast vijf stiefkinderen voor wie hij de kosten van levensonderhoud betaalt. Indien aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, heeft dit verstrekkende financiële gevolgen voor de acht minderjarige kinderen waar verdachte zorg voor draagt. Ook moet in strafverminderende zin rekening worden gehouden met de houding van verdachte en het feit dat het ongeval ook grote gevolgen voor verdachte heeft gehad.
Daarnaast wordt verzocht om aan verdachte geen ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 4 mei 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hij heeft, terwijl hij onder invloed was van bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol, op de A59 gereden met een snelheid van 187,9 kilometer per uur. Daarmee heeft verdachte de maximumsnelheid met 57 kilometer per uur overschreden. Ook heeft verdachte in onvoldoende mate op de weg en de overige weggebruikers gelet. Uiteindelijk is verdachte met hoge snelheid achterop de auto waarin [slachtoffer] zat gereden. Hierdoor is [slachtoffer] direct ter plaatse aan zijn ernstige verwondingen overleden. Verdachte heeft met zijn rijgedrag onaanvaardbare risico’s genomen en heeft zich totaal niet bekommerd om het leven van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Door het gevaarlijke rijgedrag van verdachte is [slachtoffer] plotseling uit het leven weggerukt. De familie van [slachtoffer] heeft een zoon, echtgenoot, vader, broer en zwager verloren. Het daarmee veroorzaakte leed voor de nabestaanden is groot, ingrijpend en onherstelbaar. Dat het fatale gevolg van het door verdachte veroorzaakte ongeval de levens van de nabestaanden flink op de kop heeft gezet blijkt ook uit de verschillende slachtofferverklaringen op zitting.
De aanrijding heeft ook op veel anderen een diepe indruk gemaakt. Meerdere weggebruikers waren als eerste bij het slachtoffer aanwezig en zijn dus geconfronteerd met zijn ernstige verwondingen en overlijden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten. In dit geval is sprake van ernstige schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol en de door hem begane verkeersfouten hebbende dood van [slachtoffer] tot gevolg gehad. De oriëntatiepunten geven hiervoor als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van vier jaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, maar ziet hierin geen aanleiding om wat betreft de onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te wijken van de oriëntatiepunten. Wel ziet zij, evenals de officier van justitie, aanleiding om een deel van de rijontzegging voorwaardelijk op de leggen. Dit, omdat zij het nodig vindt dat verdachte een stok achter de deur heeft. Deze stok achter de deur moet verdachte ervan weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij zal daarom conform deze eis aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van vier jaar, met aftrek, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

Eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat voor een deel sprake is van eigen schuld van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 BW. Het slachtoffer droeg namelijk geen gordel en ook is om onbekende reden de airbag niet uitgeklapt. Op dit moment kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld in welke mate deze omstandigheden aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Onderzoek hiernaar levert volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partijen gelet hierop niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die ernstige verkeersfouten heeft gemaakt en de Smart waarin het slachtoffer zat heeft aangereden. Als gevolg van die aanrijding is het slachtoffer komen te overlijden. De aanrijding is een verwijt dat alleen aan verdachte kan worden gemaakt. Het is verdachte die hiermee een onrechtmatige daad heeft gepleegd en schade heeft veroorzaakt, voor welke schade hij aansprakelijk is. De rechtbank ziet onder de omstandigheden van deze zaak niet in dat sprake kan zijn van vermindering van die aansprakelijkheid wegens eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. Verder dient, volgens vaste jurisprudentie, verdachte het slachtoffer te nemen zoals deze is. Dat het slachtoffer geen gordel om had en de airbags van de Smart mogelijk mankementen vertoonden, doet derhalve niet af aan de aansprakelijkheid van verdachte.
Affectieschade nabestaanden
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] vorderen ieder afzonderlijk een bedrag van € 17.500 aan affectieschade.
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en - kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zijnde de vader en moeder van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoren en daarom in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade. De gevorderde bedragen van € 17.500,00 zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de vorderingen van beide ouders dan ook in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 3]
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of ook de [benadeelde 3] voor schadevergoeding vanwege affectieschade in aanmerking komt. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij, zijnde de broer van het slachtoffer, niet tot de kring van gerechtigden behoort. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de categorie broers en zussen uit te sluiten van de vaste kring van gerechtigden. Dit houdt in dat zij slechts onder bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer, in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak weliswaar sprake is van een zeer hechte band, maar niet dat deze band zodanig bijzonder is dat sprake is van een uitzonderingssituatie op grond waarvan de benadeelde recht heeft op vergoeding van de affectieschade. De rechtbank zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet;
feit 2:overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
Bijkomende straf
-veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
De [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 1] van € 17.500 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1), € 17.500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 2] van € 17.500 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] (feit 1), € 17.500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De [benadeelde 3]
- verklaart de [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de [benadeelde 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2023.