Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
‘tenzij een van hen geen recht op bijstand heeft’van artikel 11, vierde lid, van de Participatiewet doet daar niet aan af. Een strikt grammaticale lezing van die passage zou tot de conclusie kunnen leiden dat de partner – gelet op zijn inkomen – geen recht op bijstand heeft, en dus geen rechthebbende op de uitkering kan zijn. Gelet echter op de toelichtingen bij de TOZO-1 is dat naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling van de regelgever geweest bij die regeling. Het is bij de invoering van de regeling namelijk de bedoeling geweest aan te sluiten bij de bestaande kaders van de Participatiewet. [4] Zoals hiervoor al is beschreven komt op grond van die wet het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toe. De hoogte van de TOZO-1-uitkering is ook afgeleid van de bijstandsnorm voor gehuwden [5] [6] , en is naar dat bedrag uitgekeerd. Daarbij weegt mee dat de regelgever bewust een ondersteuningsregeling zonder partner(inkomens)toets of kostendelersnorm heeft ingevoerd, met als argument om op korte termijn te voorzien in een eenvoudig uit te voeren regeling. [7] Of de partner zelf behoefte had aan bijstand, is dus van ondergeschikt belang geweest voor toekenning van een TOZO-1-uitkering. De rechtbank is dus van oordeel dat belanghebbende rechthebbende is geweest op de helft van de TOZO-1 uitkering.