ECLI:NL:RBZWB:2023:8588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22_5438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake het niet tijdig opleggen van een definitieve aanslag zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende beoordeeld. Belanghebbende heeft een beroep ingesteld omdat de inspecteur van de Belastingdienst volgens haar heeft nagelaten om tijdig een definitieve aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (zvw) over 2018 vast te stellen. De inspecteur had op 31 januari 2018 een voorlopige aanslag opgelegd, gevolgd door een tweede voorlopige aanslag op 20 juni 2019, waarbij belanghebbende een terugbetaling ontving. Omdat er geen definitieve aanslag was opgelegd, heeft belanghebbende de inspecteur op 25 januari 2022 in gebreke gesteld, waarop de inspecteur reageerde op 1 februari 2022. Belanghebbende heeft vervolgens op 23 november 2022 beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat een belastingaangifte niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt verder dat indien de definitieve aanslag niet of niet tijdig volgt, de voorlopige aanslag vernietigd moet worden, maar in dit geval is het te betalen bedrag nihil en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen en ongegrond voor zover het ziet op de afwijzende dwangsombeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens haar heeft nagelaten om tijdig een definitieve aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (zvw) over 2018 vast te stellen.
1.1.
Met dagtekening 31 januari 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag zvw over 2018 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 192.
1.2.
Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft de inspecteur met dagtekening 20 juni 2019 een tweede voorlopige aanslag zvw 2018 opgelegd. Als gevolg van deze aanslag kreeg belanghebbende € 192 terug.
1.3.
Omdat de inspecteur geen definitieve aanslag zvw 2018 aan belanghebbende heeft opgelegd heeft belanghebbende de inspecteur op 25 januari 2022 in gebreke gesteld. De inspecteur heeft daar per brief van 1 februari 2022 op gereageerd.
1.4.
Belanghebbende heeft vervolgens op 23 november 2022 beroep ingesteld omdat de inspecteur volgens haar ten onrechte geen definitieve aanslag zvw 2018 heeft opgelegd.
1.5.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank de zaak zonder mondeling behandeling afgedaan

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
Als belanghebbende bedoelt te stellen dat zij, door het indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2018, een aanvraag heeft gedaan voor het opleggen een definitieve aanslag zvw 2018 is de rechtbank van oordeel dat het doen van een belastingaangifte geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. [2] Belanghebbende kan daartegen dus niet in beroep. Voor zover het beroep is gericht op het verkrijgen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, is het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank zal het beroep mede opvatten als een beroep tegen het afwijzen van een dwangsom bij de brief van 1 februari 2022. [3] Omdat het verzoek tot opleggen van een definitieve aanslag niet is aan te merken als een aanvraag, is de regeling van artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing. Een beroep tegen de afwijzende dwangsombeschikking is dus ook kennelijk ongegrond.
3. Voor het geval belanghebbende bedoelt te stellen dat de inspecteur verplicht is om een definitieve aanslag zvw op te leggen omdat er ook voorlopige aanslagen zvw zijn opgelegd merkt de rechtbank het volgende op. Indien de definitieve aanslag niet of niet tijdig volgt dan moet, mits een belastingplichtige zich daarop beroept, de voorlopige aanslag worden vernietigd en dient het daarop betaalde bedrag te worden teruggegeven. [4] Uit de voorlopige aanslagen die aan belanghebbende zijn opgelegd volgt dat het te betalen bedrag nihil is Het door belanghebbende op de eerste voorlopige aanslag betaalde bedrag is naar aanleiding van de tweede voorlopige aanslag aan haar terugbetaald. Evenals de inspecteur betoogt in het verweerschrift heeft belanghebbende zekerheid verkregen door het verlopen van de aanslagtermijn. [5] Het is de inspecteur immers niet meer toegestaan om zomaar nog een aanslag zvw op te leggen over 2018.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen en kennelijk ongegrond voor zover het ziet op de afwijzende dwangsombeschikking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de afwijzende dwangsombeschikking.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 7 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 8, tweede lid, van de AWR.
3.Waarbij de rechtbank de brief van 1 februari 2022 als een dergelijke afwijzende beschikking beschouwt en uitgaat van een verschoonbaar te laat beroep aangezien door de rechtbank – mede van uit proceseconomische overwegingen – geen onderzoek is gedaan naar eventuele redenen van termijnoverschrijding.
4.HR 16 oktober 1991, nr. 26 416, BNB 1991/339 .
5.Artikel 11, derde lid, van de AWR.