In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Belanghebbende verzocht op 28 januari 2022 om ambtshalve vermindering, maar dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen. Na een ingebrekestelling op 25 november 2022, deed de inspecteur op 10 januari 2023 uitspraak op het bezwaar, waarbij hij het bezwaar afwees zonder dwangsombeschikking.
Belanghebbende stelde beroep in, omdat zij meende recht te hebben op een dwangsom, aangezien de inspecteur niet tijdig had beslist op haar bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur inderdaad in gebreke was, omdat hij te laat had beslist op het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank kende belanghebbende een dwangsom toe van € 992, omdat de inspecteur niet tijdig had beslist.
Daarnaast beoordeelde de rechtbank het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van ongelijke behandeling in vergelijking met andere belastingplichtigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de dwangsom, maar ongegrond voor het overige. De inspecteur werd veroordeeld tot het betalen van de dwangsom en het vergoeden van het griffierecht.