ECLI:NL:RBZWB:2023:8587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
BRE 23_804
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ambtshalve vermindering en toekenning dwangsom in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Belanghebbende verzocht op 28 januari 2022 om ambtshalve vermindering, maar dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen. Na een ingebrekestelling op 25 november 2022, deed de inspecteur op 10 januari 2023 uitspraak op het bezwaar, waarbij hij het bezwaar afwees zonder dwangsombeschikking.

Belanghebbende stelde beroep in, omdat zij meende recht te hebben op een dwangsom, aangezien de inspecteur niet tijdig had beslist op haar bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur inderdaad in gebreke was, omdat hij te laat had beslist op het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank kende belanghebbende een dwangsom toe van € 992, omdat de inspecteur niet tijdig had beslist.

Daarnaast beoordeelde de rechtbank het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van ongelijke behandeling in vergelijking met andere belastingplichtigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de dwangsom, maar ongegrond voor het overige. De inspecteur werd veroordeeld tot het betalen van de dwangsom en het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 10 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV, de aanslag) opgelegd. Op 28 januari 2022 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit verzoek heeft de inspecteur afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek.
1.3.
Op 25 november 2022 heeft de inspecteur een ingebrekestelling ontvangen.
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar op 10 januari 2023 afgewezen. Hij heeft geen dwangsombeschikking afgegeven.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat de inspecteur volgens haar ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend en omdat hij haar verzoek om ambtshalve vermindering ten onrechte heeft afgewezen.
1.6.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank de zaak zonder mondeling behandeling afgedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een dwangsom omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende. Verder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende alsnog recht heeft op ambtshalve vermindering van de aanslag.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur een dwangsom verschuldigd en heeft belanghebbende geen recht op een ambtshalve vermindering van de aanslag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Met dagtekening 29 juni 2018 heeft de inspecteur op naam van belanghebbende de definitieve aanslag IB/PVV 2017 (de aanslag) vastgesteld naar een te betalen bedrag van nihil. Daarbij is, onder andere, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.324 vastgesteld.
5. Belanghebbende heeft, naar aanleiding van het Kerstarrest [1] , op 28 januari 2022 verzocht om ambtshalve vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Het verzoek heeft de inspecteur op 12 mei 2022 afgewezen.
6. Op 2 juni 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Op 25 november 2022 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld en verzocht om binnen 14 dagen alsnog uitspraak op bezwaar te doen. De inspecteur heeft op 10 januari 2023 uitspraak gedaan op het bezwaar. Hierbij heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

Motivering

Recht op dwangsom?
7. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de (impliciet gegeven) beschikking van de inspecteur om geen dwangsom toe te kennen. Belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op een dwangsom aangezien de inspecteur niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag.
8. Voor het toekennen van een dwangsom is aanleiding indien de inspecteur niet tijdig beslist op een ingediend bezwaar. Daarvoor moet de inspecteur wel in gebreke zijn gesteld. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur te laat heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende en om die reden een dwangsom is verschuldigd.
9. De inspecteur heeft de ingebrekestelling ontvangen op 25 november 2022. Gelet op de termijn van 14 dagen had hij uiterlijk op 9 december 2022 moeten beslissen. De inspecteur is dus vanaf 10 december 2022 in gebreke. De uitspraak op bezwaar is uiteindelijk gedaan op 10 januari 2023, dat is 32 dagen te laat.
10. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. In dit geval is de inspecteur een dwangsom verschuldigd van € 992. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard.
Ambtshalve vermindering aanslag?
11. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op ambtshalve vermindering van de aanslag voor wat betreft het inkomen uit sparen en beleggen omdat een andere belastingplichtige een vermindering heeft gehad. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een geanonimiseerde beschikking IB/PVV 2018 overgelegd waaruit blijkt dat die belastingplichtige een vermindering heeft gekregen omdat de inspecteur het box 3-inkomen opnieuw heeft berekend vanwege de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021.
12. De rechtbank merkt deze stelling van belanghebbende aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid, of een begunstigend oogmerk, en er bovendien voor deze ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is, dan wel dat sprake is van schending van de meerderheidsregel.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de situatie waarnaar zij verwijst vergelijkbaar is met haar situatie. Immers is niet duidelijk welke procedurele stappen zijn gezet in de procedure van de anonieme beschikking waar belanghebbende zich op beroept. Verder betreft het een beschikking over een ander jaar dan het jaar waar belanghebbende over procedeert. De overgelegde beschikking alleen is dus onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een gelijk geval als dat van belanghebbende.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond voor zover het ziet op de dwangsom. De rechtbank kent aan belanghebbende een dwangsom toe van € 992. Voor het overige is het beroep ongegrond.
15. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Niet is gebleken dat belanghebbende tijdens de bezwaarfase heeft verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
16. Volgens artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) komen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de door gemachtigde gegeven bijstand kosteloos is. Nu belanghebbende niet hoeft te betalen voor de werkzaamheden van de gemachtigde is er geen sprake van ‘kosten’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het krijgen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met betrekking tot het niet toekennen van de dwangsom gegrond;
  • veroordeelt de inspecteur in het betalen van een dwangsom van € 992 aan belanghebbende;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 7 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
2.Artikel 4:17, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.