In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man, die gezamenlijk ouderlijk gezag hebben over hun minderjarige kind, geboren in 2020. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind met een bedrag van € 966 per maand, terwijl de man verweer voerde en een zelfstandig verzoek indiende voor een zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 gaven beide partijen aan dat zij het eens waren over de zorgregeling, die door de rechtbank als niet weersproken werd toegewezen. De rechtbank heeft vervolgens de ingangsdatum van de kinderbijdrage vastgesteld op 1 januari 2023, omdat de man vanaf die datum rekening had kunnen houden met zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 870 per maand en de draagkracht van de man op € 3.119 per maand. Na toepassing van een zorgkorting van 35% heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage vastgesteld op € 443 per maand, met ingang van 1 januari 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.