ECLI:NL:RBZWB:2023:8544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
C/02/408077 FA RK 23-1557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling zorgregeling en kinderbijdrage in een scheidingsprocedure met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man, die gezamenlijk ouderlijk gezag hebben over hun minderjarige kind, geboren in 2020. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind met een bedrag van € 966 per maand, terwijl de man verweer voerde en een zelfstandig verzoek indiende voor een zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 gaven beide partijen aan dat zij het eens waren over de zorgregeling, die door de rechtbank als niet weersproken werd toegewezen. De rechtbank heeft vervolgens de ingangsdatum van de kinderbijdrage vastgesteld op 1 januari 2023, omdat de man vanaf die datum rekening had kunnen houden met zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 870 per maand en de draagkracht van de man op € 3.119 per maand. Na toepassing van een zorgkorting van 35% heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage vastgesteld op € 443 per maand, met ingang van 1 januari 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/408077 FA RK 23-1557
beschikking d.d. 28 november 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Wouters, gevestigd te Middelburg,
en
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Sijnesael, gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 31 maart 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 1 juni 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Wouters d.d. 28 september 2023, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael d.d. 29 september 2023, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 12 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020.
2.3.
Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.
2.4.
De minderjarige heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] , met een bedrag van € 966,= per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van 1 januari 2023, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum die uw Rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man totdat [minderjarige] vier jaar is om de week de zorg voor [minderjarige] heeft van maandag 16:00 uur tot zondag 16:00 uur en vanaf dat hij vier jaar is van maandag na school tot maandagochtend voor school of tijdens de vakanties 7:30 uur, alsmede te bepalen dat hij gedurende de helft van de vakanties en feestdagen de zorg voor [minderjarige] heeft, door partijen nader in overleg vast te stellen.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.

4.De beoordeling

Zorgregeling
4.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat partijen het eens zijn over de zorgregeling. Zij voert derhalve geen verweer tegen de zorgregeling zoals door de man bij zelfstandig verzoek is verzocht.
4.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de zorgregeling als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
Kinderbijdrage
Ingangsdatum
4.3.
Uit proceseconomisch oogpunt zal de rechtbank eerst een beslissing nemen over de ingangsdatum van de vast te stellen kinderbijdrage.
4.4.
Uitgangspunt is dat artikel 1:402 BW de rechter een grote mate van vrijheid laat bij het vaststellen van een ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsplicht bepalend zijn, de datum van indiening van het verzoekschrift of de datum van de beschikking. Daarnaast heeft te gelden dat in geval van een verhoging van alimentatie met terugwerkende kracht de rechter niet dezelfde behoedzaamheid in acht dient te nemen en op hem niet dezelfde motiveringsplicht rust als in geval van een verlaging van de alimentatie of bij op nihilstelling daarvan met ingang van een tijdstip dat is gelegen vóór zijn desbetreffende beschikking (HR 22 december 2009, NJ 2010,14).
4.5.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de man vanaf de datum waarop hij is aangeschreven door de vrouw rekening heeft kunnen houden met een door hem te betalen bijdrage. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat is gebleken dat partijen al geruime tijd in discussie zijn over de hoogte van de te betalen kinderbijdrage. Partijen hebben het hier immers reeds in 2022 over gehad. De man wist, dan wel had kunnen en behoren te weten, dat hij uiteindelijk moest betalen. De rechtbank zal een door de man te betalen kinderbijdrage daarom laten ingaan per 1 januari 2023, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de man is aangeschreven en de vrouw de man haar financiële gegevens heeft verstrekt, nu de man vanaf die datum in ieder geval rekening heeft kunnen en behoren te houden met een eventueel door hem te betalen bijdrage. De rechtbank stelt vast dat de behoefte zoals deze door partijen is gesteld ook reeds op het moment van 1 januari 2023 bestond. De man heeft desalniettemin niet bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, terwijl hij wel een verplichting heeft in de behoefte te voorzien.
Behoefte
4.6.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de behoefte van de minderjarige in beginsel € 870,= per maand bedraagt. In geschil is de vraag of de netto opvangkosten in deze behoefte moeten worden meegenomen. De rechtbank volgt de aanbevelingen van de Expertgroep waarbij heeft te gelden dat in de behoefte van de kinderen al een component voor kinderopvang is verdisconteerd. Verhoging van de tabelbedragen is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie slechts mogelijk indien sprake is van bijzondere kosten voor de minderjarige die niet worden geacht te zijn begrepen in de tabelbedragen. Het moet hierbij gaan om dermate hoge kosten van kinderopvang of oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1979). Om te kunnen beoordelen of hier sprake van is, is het van belang dat eerst wordt vastgesteld wat de netto opvangkosten bedragen. Beide partijen voeren hiertoe een ander bedrag aan. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.8.
De rechtbank gaat uit van de door de man aangeleverde proefberekening voor wat betreft de hoogte van kinderopvangtoeslag, te weten € 604,= per maand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze proefberekening. De rechtbank gaat hierbij voorbij aan het door de man tevens overgelegde rekenvoorbeeld, nu de hierbij genomen uitgangspunten niet samenvallen met de werkelijke situatie van de vrouw. Voor zover de man had willen betogen dat in zijn proefberekening een te hoog ingekomen is meegenomen, had het op zijn weg gelegen om door middel van een aangepaste proefberekening te onderbouwen welke toeslag dan wel van toepassing zou zijn.
4.9.
Wat betreft de hoogte van de (bruto) opvangkosten gaat de rechtbank uit van het onweersproken bedrag dat maandelijks wordt betaald, te weten € 801,=. De rechtbank gaat hierbij voorbij aan het standpunt van de man dat de hoogte van de maandelijkse kosten van kinderopvang lager had kunnen zijn. Voornoemd bedrag is immers wat feitelijk wordt uitgegeven, ook al op het moment dat partijen nog samenwoonden. De man heeft dit toen ook niet bestreden, althans niet voor zover is gebleken.
4.10.
Gelet op vorengaande uitgangspunten is de rechtbank van oordeel dat de netto opvangkosten (€ 801,= - € 604,= =) € 197,= bedragen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoogte van de behoefte de netto kosten van de vrouw voor de kinderopvang niet dusdanig hoog zijn dat deze niet zijn te compenseren met een besparing op andere kosten voor de minderjarige, waardoor de behoefte zou moeten worden gecorrigeerd. De rechtbank gaat dan ook uit van eerdergenoemde behoefte van de minderjarige van € 870,= per maand.
Draagkracht man
4.11.
Voor de vaststelling van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens.
4.12.
De man werkt als loods. De draagkracht van de man wordt gerelateerd aan de te verwachten beschikbare winst uit onderneming. Tussen partijen staat vast dat de te verwachten beschikbare brutowinst, uitgaande van het gemiddelde van de cijfers die op dit moment bekend zijn, in 2023 € 155.750,= bedraagt. Dit betreft het gemiddelde over een periode van vier jaar, gebaseerd op de definitieve winstberekening van 2019, 2020 en 2021 en de geschatte winst voor 2023.
4.13.
De rechtbank houdt rekening met de toepasselijke ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek) en mkb-winstvrijstelling, de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 8.045,= per maand.
4.14.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 3.119,= per maand.
4.15.
De rechtbank overweegt aanvullend dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man zich zorgen maakt over zijn financiën. De rechtbank gaat desondanks wel uit van het inkomen wat de man zelf heeft aangevoerd. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat door rekening te houden met drie dan wel vier jaren, de wisselingen in inkomen en ondernemingsrisico’s juist worden ondervangen. Daarnaast mag van een ondernemers worden verwacht dat zij beschikken over enige reserves om ondernemingsrisico’s te kunnen opvangen. De man mag deze ondernemingsrisico’s niet afwentelen op zijn zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens de minderjarige. Mocht aan de zorgen van de man structurele wijziging(en) van omstandigheden ten grondslag liggen dan heeft de man nagelaten deze wijziging(en) op enerlei wijze te concretiseren en hier een gevolg aan te verbinden.
Draagkracht vrouw
4.16.
Voor de vaststelling van het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens.
4.17.
De vrouw heeft volgens de salarisspecificaties over 2023 een inkomen van € 1.850,= bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag. De rechtbank houdt als niet weersproken rekening met de eindejaarsuitkering van € 2.020,= per jaar alsook met de onregelmatigheidstoeslag van € 3842,= per jaar. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast komt de vrouw met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 5.346,= op jaarbasis. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 2.732,= per maand.
4.18.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 516,= per maand.
Verdeling van de kosten
4.19.
De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt dan
berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht
vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 3.119,= / € 3.635,= x € 870,= = € 747,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 516,= / € 3.635,= x € 870,= = € 123,=
Zorgkorting
4.20.
Partijen zijn het eens over toepassing van een zorgkorting van 35%. Nu de behoefte van de minderjarige € 870,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 304,= per maand.
Conclusie
4.21.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2023 vaststellen op € 443,= per maand.
Aanhechten berekeningen
4.22.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de man en de [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020 in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar waarbij de man totdat [minderjarige] vier jaar is om de week de zorg voor [minderjarige] heeft van maandag 16:00 uur tot zondag 16:00 uur en vanaf dat hij vier jaar is van maandag na school tot maandagochtend voor school of tijdens de vakanties 7:30 uur, alsmede te bepalen dat hij gedurende de helft van de vakanties en feestdagen de zorg voor [minderjarige] heeft, door partijen nader in overleg vast te stellen;
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 443,= per maand;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.