4.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
Op basis van de verklaringen die [slachtoffer] en verdachte hebben afgelegd, stelt de rechtbank het volgende vast.
Naar aanleiding van contacten tussen [slachtoffer] en verdachte via de datingsite Badoo en vervolgens via Facebook hebben beiden afgesproken om elkaar op 2 juni 2021 te ontmoeten op het woonadres van [slachtoffer] . Tijdens die ontmoeting hebben op de bank in de woonkamer tussen beiden seksuele handelingen plaatsgevonden, bestaande uit het door verdachte betasten en zoenen van de borsten van [slachtoffer] en het (met kracht) zuigen aan haar borsten, met name haar tepels. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting gezegd deze handelingen te hebben gepleegd.
Feit 1
Onder dit feit is ten laste gelegd dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van het binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , bestaande uit het brengen/duwen van één of meer vingers in de vagina van [slachtoffer] .
Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij met één of meer vingers de vagina van [slachtoffer] heeft betast, laat staan dat hij met een vinger in haar vagina is gegaan.
[slachtoffer] heeft aanvankelijk bij de politie op 2 juni 2021 (tijdens een informatief gesprek) en op 16 juli 2021 verklaard dat verdachte zijn hand in haar onderbroek heeft gestoken en met een vinger in haar vagina is gegaan, terwijl zij dat niet wilde en dat ook tegen hem gezegd zou hebben.
Op 27 maart 2023 is [slachtoffer] door de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft toen verklaard dat verdachte zijn hand steeds verder in haar onderbroek duwde en dat zij probeerde haar benen steeds dichter bij elkaar te houden zodat hij niet binnen kon komen met zijn vingers. Volgens haar is verdachte uiteindelijk niet met zijn vingers in haar vagina gekomen.
Nu [slachtoffer] haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft gewijzigd en heeft verklaard dat verdachte niet in haar vagina is binnengedrongen met één of meer vingers en er evenmin dna-sporen van verdachte in of aan de vagina zijn vastgesteld, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het binnendringen in haar vagina heeft plaatsgevonden.
Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 2
Ten laste is gelegd dat verdachte “door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid” [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.
Die handelingen worden in de tenlastelegging beschreven. Zoals de rechtbank hierboven al heeft vastgesteld, heeft verdachte de borsten van [slachtoffer] betast en gezoend en heeft hij (met kracht) gezogen aan haar borsten, met name haar tepels. Verdachte heeft dat van meet af aan zo ook verteld.
Ook wordt verdachte “het betasten van de vagina” van [slachtoffer] verweten. Verdachte ontkent dat en de rechtbank is van oordeel dat in het dossier naast de verklaring van [slachtoffer] hiervoor onvoldoende steunbewijs te vinden is om deze handeling wettig en overtuigend bewezen te achten. Weliswaar is uit dna-onderzoek gebleken dat aan de voorzijde van de binnenzijde van de onderbroek van [slachtoffer] dna is aangetroffen dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid van verdachte afkomstig is, maar dat dna is niet in die onderbroek aangetroffen ter hoogte van de vagina. Verdachte heeft verklaard dat hij via de bovenkant en via de onderkant van haar onderbroek heeft geprobeerd naar haar vagina te gaan, maar dat dat niet is gelukt, omdat de onderbroek te strak zat. Dat zou kunnen verklaren waarom er wel dna van verdachte aan de binnenzijde van de voorkant van de onderbroek is aangetroffen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van het “door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid” dwingen van [slachtoffer] tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.
Dat er sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld acht de rechtbank op basis van het dossier niet bewezen. De in de tenlastelegging genoemde handelingen die de dwang bij [slachtoffer] zouden moeten hebben veroorzaakt, zijn ook niet als geweld of bedreiging met geweld te kenmerken.
Er moet dan dus voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit sprake zijn geweest van een “andere feitelijkheid” die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het (in dit geval) dulden van de ontuchtige handelingen van verdachte
Volgens de tenlastelegging zouden die andere feitelijkheden hierin hebben bestaan dat:
- verdachte meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer] ,
bestaande uit
- een voorafgaand aan de afspraak verstuurd bericht aan verdachte waarin die [slachtoffer] aangeeft geen seks met verdachte te willen en/of
- het meermalen 'Nee' zeggen/roepen en/of
- het stevig dichtgeklemd houden van de benen.
Uit de wetsgeschiedenis (zie onder meer Zedelijkheidswetgeving, Praktijkwijzer Stafrecht nr. 06, tweede druk) valt op te maken dat de feitelijkheid, die overigens in de tenlastelegging dient te worden beschreven, “zo bedreigend moet zijn dat wanneer deze niet wordt gebezigd het slachtoffer niet zou hebben gehandeld of nagelaten, althans niet op het ogenblik waarop en in de omstandigheden waarin hij/zij thans gehandeld heeft of niet gehandeld heeft.” (Kamerstukken II 1989/1990, 20930, 8, p.8).
A-G Hofstee heeft in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 27 augustus 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:415) ‘andere feitelijkheden’ in verschillende categorieën ingedeeld, te weten: - fysieke handelingen;
- gebiedende taal;
- aanwenden van gezag of overwicht;
- onverhoeds (seksueel) handelen;
- handelen in een situatie waarin het slachtoffer zich onafhankelijk van de verdachte niet aan dat handelen kan onttrekken;
- het inspelen op de devotie of godvruchtigheid van het slachtoffer.
De rechtbank maakt uit de wetsgeschiedenis en uit de jurisprudentie op dat het moet gaan om handelingen die bij uitstek door verdachte worden begaan en dus niet door het slachtoffer.
Zoals gezegd, dienen de “andere feitelijkheden” te worden beschreven in de tenlastelegging.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging als (enige) feitelijke handelingen van verdachte worden genoemd het “meermalen voorbij gaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en/of weerstand” van aangeefster.
De rechtbank sluit niet uit dat een dergelijk voorbijgaan aan dergelijke signalen als “andere feitelijkheden” in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, mits dit ertoe leidt dat het slachtoffer werd gedwongen om de ontuchtige handelingen van verdachte te dulden.
Uit het dossier blijkt onder meer dat aangeefster van tevoren online heeft aangegeven dat zij verdachte wel wilde ontmoeten, maar geen seks wilde. Ook blijkt uit het dossier dat aangeefster op het moment dat verdachte bij haar was haar vriendin appte met daarin de boodschap “help” en “dat er iemand was die geen ‘nee’ begreep”. Hieruit leidt de rechtbank af dat aangeefster vooraf naar verdachte toe duidelijk is geweest over haar wens geen seks te willen en dat het ook aannemelijk is dat zij tijdens de ontmoeting met verdachte een of meerdere keren ‘nee’ heeft gezegd toen hij bepaalde handelingen bij haar verrichtte. Verdachte is op een gegeven moment gestopt en vertrokken.
Verdachte heeft ook ter zitting gezegd dat hij seksuele bedoelingen had met het bezoek aan aangeefster, hetgeen ook blijkt uit de berichten die verdachte de dag na het incident aan aangeefster stuurde. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij stopte toen hij merkte dat aangeefster niet wilde dat hij met zijn hand in haar kruis zou komen. Hij zou toen ook aan aangeefster hebben gevraagd of ze wilde dat hij haar verder streelde en aanraakte, waarop zij antwoordde dat zij dat niet wilde. Dat was voor verdachte het moment om te stoppen en te vertrekken.
Uit bovenomschreven gebeurtenissen leidt de rechtbank af dat verdachte, ondanks het bericht aan hem dat zij geen seks wilde, toch hoopte seks met haar te hebben en dat te hebben geprobeerd door haar eerst te zoenen en betasten en steeds iets verder te gaan. Het is zeer wel mogelijk is dat verdachte ook tijdens zijn handelingen een aantal keren voorbij is gegaan aan afwijzende signalen van aangeefster. Onvoldoende duidelijk is echter of aangeefster hierdoor gedwongen werd deze handelingen van verdachte te dulden en dat zij zich hieraan niet heeft kunnen onttrekken. De rechtbank erkent dat een slachtoffer van seksueel misbruik door handelingen van de misbruiker kan bevriezen, daardoor niet meer duidelijk is in de afwijzing van dat handelen en de handelingen lijdelijk ondergaat. Of hiervan in onderhavig geval sprake is geweest, is de rechtbank echter onvoldoende gebleken. Aangeefster kon haar vriendin appen en heeft haar benen tegen elkaar geknepen, waardoor verdachte merkte dat zij niet verder wilde. Daarop heeft verdachte meteen gereageerd en is gestopt en vertrokken. Gelet hierop en de relatief korte duur van de ontmoeting kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat sprake is geweest van een feitelijkheid, bestaande uit het voorbijgaan aan signalen van aangeefster, welke dwang tot het ondergaan van de seksuele handelingen heeft veroorzaakt.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is geweest van aanranding zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.