In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 juli 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 124.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 86.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen is gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van belanghebbende en de referentiewoningen, en dat de taxatie voldoende onderbouwd is.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt en dat deze termijn met acht maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding van € 100 toe voor deze overschrijding, en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt op 28 november 2023.