In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 2004, was eerder veroordeeld voor openlijk geweld, diefstal en diefstal met geweld, en had een jeugddetentie opgelegd gekregen. Het bezwaarschrift werd behandeld in een besloten raadkamer op 18 oktober 2023, waar de officier van justitie en de gemachtigd raadsman aanwezig waren. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn raadsman voerde aan dat het bepalen van het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten, gezien de minderjarige leeftijd van de veroordeelde en het feit dat hij een first offender was.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er specifieke uitzonderingen van toepassing zijn. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak niet voldeden aan de uitzonderingen die in de wet zijn opgenomen. De rechtbank oordeelde dat het DNA-onderzoek van betekenis kan zijn voor de opsporing van de gepleegde misdrijven, en dat de ernst van de feiten en de opgelegde straf geen grond vormden voor een uitzondering. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, en oordeelde dat de belangen van de maatschappij en de wet zwaarder wogen dan de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
De beslissing werd genomen door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op dezelfde dag. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.