ECLI:NL:RBZWB:2023:8435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
23-017376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1977, had eerder een veroordeling gekregen voor verduistering en oplichting, met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het bezwaarschrift werd behandeld in een besloten raadkamer op 18 oktober 2023, waar de officier van justitie en de gemachtigd raadsvrouw aanwezig waren. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn raadsman voerde aan dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten en dat er geen recidive te verwachten viel.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de wetgeving omtrent DNA-onderzoek weinig ruimte biedt voor het gegrond verklaren van bezwaarschriften, tenzij er sprake is van specifieke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de aard van de gepleegde misdrijven, namelijk verduistering en oplichting, niet zodanig was dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn. Bovendien werd opgemerkt dat er een risico op recidive bestond, ondanks het feit dat de veroordeling nog niet onherroepelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, omdat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen en er geen uitzonderingen van toepassing waren. De beslissing werd genomen door rechter mr. J. Bergen en griffier I.L. Bruijnooge, en er stonden geen rechtsmiddelen open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
raadkamernummer : 23-017376
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.J.J. van Rijsbergen advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het bezwaarschrift, dat op 10 juli 2023 is ingediend ter griffie van deze rechtbank;
  • het bevel van de officier van justitie d.d. 11 mei 2023;
  • de overige stukken.
Het bezwaarschrift is behandeld in besloten raadkamer op 18 oktober 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, en de gemachtigd raadsvrouw mr. S. van Minderhout.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling in raadkamer verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel en de opname van zijn DNA-profiel in de databank.
Veroordeelde is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis d.d. 26 april 2023 van de meervoudige strafkamer te Zeeland-West-Brabant, zodat er nog geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Namens veroordeelde wordt tevens aangevoerd dat hij is veroordeeld voor feiten waarbij het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. DNA onderzoek kan geen bijdrage leveren aan de opsporing van dergelijke feiten.
Tijdens de behandeling in raadkamer is namens veroordeelde aangevoerd dat niet valt te verwachten dat hij zal recidiveren.
Veroordeelde verzoekt het bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-
profiel gegrond te verklaren en te bepalen dat zijn afgenomen celmateriaal op grond van
artikel 7, tweede lid, van de Wet DNA bij veroordeelden terstond dient te worden
vernietigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. Dat veroordeelde in hoger beroep is gegaan, is geen reden om niet over te gaan tot het opnemen van zijn DNA-profiel in de DNA-databank. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. Er zijn wel een aantal mogelijkheden om een dergelijk bezwaarschrift gegrond te verklaren, zoals bij bepaalde delicten, de jonge leeftijd al dan niet in combinatie met een blanco justitiële documentatie van de veroordeelde. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in deze zaak geen van de genoemde omstandigheden voor veroordeelde van toepassing zouden kunnen zijn.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder parketnummer 02-820506-17 op 26 april 2023 veroordeeld ter zake van verduistering en oplichting, tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 11 mei 2023 heeft veroordeelde op 27 juni 2023 DNA-materiaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet DNA.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet DNA ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet DNA genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde is veroordeeldvoor jarenlange verduistering bij twee bedrijven waar hij directeur van was. Daarnaast is hij veroordeeld voor oplichting (hypotheekfraude). Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aard van de gepleegde misdrijven niet zodanig is dat sprake is van een uitzondering. Denkbaar is dat bij het plegen van vermogensdelicten zoals verduistering en oplichting DNA-materiaal wordt achtergelaten, zodat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Verder is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de deels voorwaardelijk opgelegde straf, enig gevaar voor recidive niet kan worden uitgesloten. Dat het vonnis van 26 april 2023 nog niet onherroepelijk is, doet daaraan niet af.
Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet DNA zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 1 november 2023 gegeven door mr. J. Bergen, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2023.
Informatie rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.