In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2004, was ten tijde van het delict minderjarig en had een taakstraf van 80 uur opgelegd gekregen door de kinderrechter, met een voorwaardelijke jeugddetentie. Het bezwaarschrift werd op 24 maart 2023 ingediend en behandeld op 18 oktober 2023. De veroordeelde was niet verschenen, maar haar raadsman voerde aan dat de opname van haar DNA-profiel in de databank niet gerechtvaardigd was, gezien haar leeftijd en de omstandigheden van het delict. De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, maar de rechtbank oordeelde anders.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voorziet in uitzonderingen voor minderjarigen en dat de belangen van de veroordeelde in dit geval zwaarder wogen dan de maatschappelijke belangen. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde na haar veroordeling niet meer in aanraking was gekomen met justitie en dat uit rapportages bleek dat het recidiverisico laag was. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel disproportioneel was.
De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond moest worden vernietigd. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.