ECLI:NL:RBZWB:2023:8430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
23-008208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2004, was ten tijde van het delict minderjarig en had een taakstraf van 80 uur opgelegd gekregen door de kinderrechter, met een voorwaardelijke jeugddetentie. Het bezwaarschrift werd op 24 maart 2023 ingediend en behandeld op 18 oktober 2023. De veroordeelde was niet verschenen, maar haar raadsman voerde aan dat de opname van haar DNA-profiel in de databank niet gerechtvaardigd was, gezien haar leeftijd en de omstandigheden van het delict. De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, maar de rechtbank oordeelde anders.

De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voorziet in uitzonderingen voor minderjarigen en dat de belangen van de veroordeelde in dit geval zwaarder wogen dan de maatschappelijke belangen. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde na haar veroordeling niet meer in aanraking was gekomen met justitie en dat uit rapportages bleek dat het recidiverisico laag was. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel disproportioneel was.

De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond moest worden vernietigd. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-234942-21
raadkamernummer : 23-008208
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht (H.J.E. Wenckebachweg 150D, 1114 AD Amsterdam-Duivendrecht),
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De procedure.

  • het bezwaarschrift, dat op 24 maart 2023 is ingediend ter griffie van deze rechtbank;
  • het bevel van de officier van justitie d.d. 14 februari 2023;
  • de overige stukken.
Het bezwaarschrift is behandeld in raadkamer op 18 oktober 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, en de gemachtigd raadsman mr. D. Eijpe.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling in raadkamer verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel en de opname van haar DNA-profiel in de databank.
Veroordeelde was destijds minderjarig en is veroordeeld door de kinderrechter tot een taakstaf van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie waarvan een taakstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Veroordeelde stelt dat gelet op haar leeftijd en de omstandigheden waaronder zij tot het begaan van het strafbare feit is gekomen, een beroep kan worden gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA. Veroordeelde is nadien ook niet meer in aanraking met politie en/of justitie gekomen. Uit rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering komt naar voren dat het recidive risico laag is. Gelet op voornoemde omstandigheden dienen de belangen van veroordeelde zwaarder te wegen dan de maatschappelijke omstandigheden en de belangen die ten grondslag liggen aan afname en opname van DNA-materiaal. De opname in een DNA-databank is voor veroordeelde disproportioneel gezien de genoemde omstandigheden.
Veroordeelde verzoekt het bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA
profiel gegrond te verklaren en te bepalen dat haar afgenomen celmateriaal op grond van
artikel 7, tweede lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden terstond dient te worden
vernietigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. Er zijn wel een aantal mogelijkheden om een dergelijk bezwaarschrift gegrond te verklaren, maar in deze zaak is daarvan geen sprake.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de kinderrechter te Zeeland-West-Brabant onder bovengenoemd parketnummer op 7 februari 2023 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - gekwalificeerde diefstal, tot een taakstaf van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie waarvan een taakstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 14 februari 2023, heeft veroordeelde op 16 maart 2023 DNA-materiaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet DNA.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet DNA ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet DNA genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Bij de beoordeling of in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het delict;
- de reële ernst van het feit;
- de omstandigheden waaronder het feit is begaan;
- de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een strafbaar feit zal plegen; en
- de overige persoonlijke omstandigheden.
In de onderhavige zaak is veroordeelde op 7 februari 2023 veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde ten tijde van het feit 17 jaar oud was. De kinderrechter heeft aan veroordeelde een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opgelegd. Uit de documentatie van veroordeelde blijkt dat zij na deze veroordeling niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank weegt bij haar beoordeling voorts de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering mee waarin wordt benoemd dat de veroordeelde zich onder moeilijke omstandigheden zeer positief heeft ontwikkeld en verder dat sprake is van een laag recidive risico. Ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit concrete geval – gelet op de leeftijd van veroordeelde, de door de kinderrechter opgelegde straf en het lage recidive risico – DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. De rechtbank zal het bezwaar dan ook gegrond verklaren.

3.De beslissing.

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg dient te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is op 1 november gegeven door mr. J. Bergen, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier.
Informatie rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.