ECLI:NL:RBZWB:2023:8409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
BRE 22_5971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor rijnvarende met buitenlandse werkgevers

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 18 november 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2018, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 51.551. Belanghebbende, die in 2018 in Nederland woonachtig was en de Nederlandse nationaliteit had, maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn buitenlandse inkomsten. De rechtbank stelt vast dat de A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank, die bevestigt dat belanghebbende sociaal verzekerd is in Nederland, bindend is voor de Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zowel het inkomen uit Liechtenstein als dat uit Luxemburg, omdat Nederland het heffingsrecht heeft over deze inkomsten. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2021 aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.551. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft inspecteur € 1.531 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen op 16 december 2021 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Bij bericht met dagtekening 26 oktober 2023 heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een mondelinge behandeling niet nodig acht. Indien een van partijen wel op zitting wenst te worden gehoord dan moest zij dat uiterlijk 9 november 2023 aan de rechtbank laten weten. De inspecteur heeft dit bericht digitaal ontvangen. Aan belanghebbende is dit bericht per aangetekende post gestuurd naar het bij de rechtbank bekende adres, zijnde [adres] te [plaats 2] . Uit de gegevens van PostNL blijkt dat dit poststuk op 27 oktober 2023 bij de gemachtigde van belanghebbende is bezorgd. Geen der partijen heeft verzocht om een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft daarom het onderzoek in deze zaak gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

Feiten

2. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was in 2018 het hele jaar woonachtig in Nederland. Hij had in het jaar 2018 de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt.
2.1.
In 2018 was belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam bij [bedrijf 1] , gevestigd te Liechtenstein, bij [bedrijf 2] , gevestigd te Luxemburg en bij [bedrijf 3] , eveneens gevestigd te Luxemburg.
2.2.
De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft met dagtekening 8 maart 2018 een A1-verklaring aan belanghebbende afgegeven. In deze verklaring wordt het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing verklaard voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2019. Tegen deze A1-verklaring heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend. Het (hoger) beroep tegen deze A1-verklaring is afgewezen. De bezwaren die Liechtenstein had tegen de voorlopige vaststelling van de verzekeringsplicht zijn ingetrokken.
2.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd waarbij hij ervan is uitgegaan dat belanghebbende verplicht verzekerd is in Nederland voor de PVV.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is in geschil (a) of belanghebbende in 2018 premieplichtig was in Nederland en (b) of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Premieplicht
5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende rijnvarende is. Tot 1 september 2018 is de Rijnvarendenovereenkomst [1] niet van toepassing op inkomsten ontvangen van [bedrijf 1] omdat die werkgever van belanghebbende was gevestigd in Liechtenstein en die Staat tot 1 september 2018 geen partij is bij die overeenkomst. Daarom moet de verzekeringsplicht van belanghebbende voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018, voor zover het inkomen afkomstig is uit Liechtenstein, worden vastgesteld met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004. [2]
Voor inkomsten ontvangen van werkgevers uit Luxemburg is de Rijnvarendenovereenkomst wel van toepassing.
6. Voor beide situaties geldt dat vaststaat dat de SVB, de bevoegde instantie in Nederland, in 2018 een A1-verklaring heeft afgegeven waarin is vastgesteld dat belanghebbende het gehele jaar 2018 sociaal verzekerd en dus premieplichtig is in Nederland. De Belastingdienst en de belastingrechter zijn aan die verklaring gebonden. Daarom kan het beroep niet slagen voor zover daarin wordt betoogd dat de premieplicht alsnog of nogmaals moet worden beoordeeld of dat het gebruik van de A1-verklaring door de Belastingdienst onzorgvuldig dan wel onrechtmatig zou zijn. Aangezien de juistheid van die A1-verklaring in beroep is bevestigd kan ook niet worden geoordeeld dat het volgen van die A1-verklaring in de fiscale procedure in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
7. Belanghebbende stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat de aanslag IB/PVV 2018 op eenzelfde manier wordt verwerkt als de voorlopige aanslag IB/PVV 2019. Nu die laatste aanslag een voorlopige aanslag betreft die ook nog eens over een ander jaar gaat ziet de rechtbank geen aanleiding om mee te gaan in het standpunt van belanghebbende dat hij daaraan enig vertrouwen kan ontlenen voor 2018.
Voorkoming van dubbele belasting
8. Belanghebbende doet voor het gehele jaar een beroep op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat degene die zich beroept op een aftrekpost bij betwisting, hetgeen hier aan de orde is, daarvan de bewijslast heeft. Dat betekent in dit geval dat belanghebbende de bewijslast heeft dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor uit het buitenland genoten inkomsten.
9. Voor zover het gaat om het inkomen ontvangen van [bedrijf 1] waarop het Liechtensteinse recht van toepassing is, geldt het volgende:
10. Nederland heeft met Liechtenstein geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting gesloten. Voor dat geval moet, anders dan belanghebbende stelt, op grond van artikel 38 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Indien dat het geval is, dan zijn de bepalingen ter uitvoering van die aftrek verder uitgewerkt in het Bvdb 2001. Artikel 38 van de AWR luidt als volgt:
“1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, regelen worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering van belasting te verlenen, indien en voor zover het voorwerp van de belasting is onderworpen aan een belasting die vanwege een ander land van het Koninkrijk, een andere Mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie wordt geheven.

2. Belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid wordt voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn onderworpen aan een belasting die vanwege een andere Mogendheid wordt geheven, indien zij wordt genoten uit privaatrechtelijke dienstbetrekking tot een werkgever die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voorzover dat loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en met betrekking waartoe geen regelen zijn gesteld op grond van artikel 37. Voor de toepassing van de vorige volzin omvat het gebied van een andere Mogendheid mede het gebied buiten de territoriale wateren van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen. Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen te bepalen dat loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht.”

11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk onderworpen is geweest aan belastingheffing in Liechtenstein als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de AWR. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij de arbeid gedurende drie maanden heeft verricht binnen het grondgebied van Liechtenstein. Belanghebbende heeft immers geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij werkzaam is geweest op een schip waarvan de exploitatie geschiedde vanuit Liechtenstein. Belanghebbende komt dan ook niet in aanmerking voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het uit Liechtenstein genoten inkomen.
12. Voor zover het gaat om het inkomen van de Luxemburgse werkgevers geldt het volgende:
13. In artikel 16, derde lid, van het Belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg [3] is bepaald dat de beloning genoten door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking, uitgeoefend aan boord van een schip, slechts in die Staat belastbaar is. Nu vaststaat dat belanghebbende in 2018 inwoner was van Nederland komt aan Nederland het heffingsrecht toe over het uit Luxemburg ontvangen inkomen uit dienstbetrekking. Belanghebbende komt dus ook niet in aanmerking voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het uit Luxemburg genoten inkomen.
Belastingrente
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 30 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004.
2.Vgl. de Conclusie van AG Wattel van 27 september 2022, nr. 22/00139, punten 1.10 tot en met 1.12.
3.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogen.