Beoordeling door de rechtbank
3. Tussen partijen is in geschil (a) of belanghebbende in 2018 premieplichtig was in Nederland en (b) of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende rijnvarende is. Tot 1 september 2018 is de Rijnvarendenovereenkomstniet van toepassing op inkomsten ontvangen van [bedrijf 1] omdat die werkgever van belanghebbende was gevestigd in Liechtenstein en die Staat tot 1 september 2018 geen partij is bij die overeenkomst. Daarom moet de verzekeringsplicht van belanghebbende voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018, voor zover het inkomen afkomstig is uit Liechtenstein, worden vastgesteld met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004.
Voor inkomsten ontvangen van werkgevers uit Luxemburg is de Rijnvarendenovereenkomst wel van toepassing.
6. Voor beide situaties geldt dat vaststaat dat de SVB, de bevoegde instantie in Nederland, in 2018 een A1-verklaring heeft afgegeven waarin is vastgesteld dat belanghebbende het gehele jaar 2018 sociaal verzekerd en dus premieplichtig is in Nederland. De Belastingdienst en de belastingrechter zijn aan die verklaring gebonden. Daarom kan het beroep niet slagen voor zover daarin wordt betoogd dat de premieplicht alsnog of nogmaals moet worden beoordeeld of dat het gebruik van de A1-verklaring door de Belastingdienst onzorgvuldig dan wel onrechtmatig zou zijn. Aangezien de juistheid van die A1-verklaring in beroep is bevestigd kan ook niet worden geoordeeld dat het volgen van die A1-verklaring in de fiscale procedure in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
7. Belanghebbende stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat de aanslag IB/PVV 2018 op eenzelfde manier wordt verwerkt als de voorlopige aanslag IB/PVV 2019. Nu die laatste aanslag een voorlopige aanslag betreft die ook nog eens over een ander jaar gaat ziet de rechtbank geen aanleiding om mee te gaan in het standpunt van belanghebbende dat hij daaraan enig vertrouwen kan ontlenen voor 2018.
Voorkoming van dubbele belasting
8. Belanghebbende doet voor het gehele jaar een beroep op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat degene die zich beroept op een aftrekpost bij betwisting, hetgeen hier aan de orde is, daarvan de bewijslast heeft. Dat betekent in dit geval dat belanghebbende de bewijslast heeft dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor uit het buitenland genoten inkomsten.
9. Voor zover het gaat om het inkomen ontvangen van [bedrijf 1] waarop het Liechtensteinse recht van toepassing is, geldt het volgende:
10. Nederland heeft met Liechtenstein geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting gesloten. Voor dat geval moet, anders dan belanghebbende stelt, op grond van artikel 38 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Indien dat het geval is, dan zijn de bepalingen ter uitvoering van die aftrek verder uitgewerkt in het Bvdb 2001. Artikel 38 van de AWR luidt als volgt:
“1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, regelen worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering van belasting te verlenen, indien en voor zover het voorwerp van de belasting is onderworpen aan een belasting die vanwege een ander land van het Koninkrijk, een andere Mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie wordt geheven.
2. Belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid wordt voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn onderworpen aan een belasting die vanwege een andere Mogendheid wordt geheven, indien zij wordt genoten uit privaatrechtelijke dienstbetrekking tot een werkgever die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voorzover dat loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en met betrekking waartoe geen regelen zijn gesteld op grond van artikel 37. Voor de toepassing van de vorige volzin omvat het gebied van een andere Mogendheid mede het gebied buiten de territoriale wateren van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen. Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen te bepalen dat loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht.”
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk onderworpen is geweest aan belastingheffing in Liechtenstein als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de AWR. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij de arbeid gedurende drie maanden heeft verricht binnen het grondgebied van Liechtenstein. Belanghebbende heeft immers geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij werkzaam is geweest op een schip waarvan de exploitatie geschiedde vanuit Liechtenstein. Belanghebbende komt dan ook niet in aanmerking voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het uit Liechtenstein genoten inkomen.
12. Voor zover het gaat om het inkomen van de Luxemburgse werkgevers geldt het volgende:
13. In artikel 16, derde lid, van het Belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburgis bepaald dat de beloning genoten door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking, uitgeoefend aan boord van een schip, slechts in die Staat belastbaar is. Nu vaststaat dat belanghebbende in 2018 inwoner was van Nederland komt aan Nederland het heffingsrecht toe over het uit Luxemburg ontvangen inkomen uit dienstbetrekking. Belanghebbende komt dus ook niet in aanmerking voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het uit Luxemburg genoten inkomen.
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.