ECLI:NL:RBZWB:2023:8406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
23-011439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake beslag op personenauto

Op 13 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klaagster, die de teruggave van een in beslag genomen personenauto vorderde. De auto was in beslag genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen beslagene, die wordt verdacht van betrokkenheid bij drugshandel. Klaagster, die de tenaamstelling van de auto op haar naam heeft staan, stelde dat zij de rechthebbende was en dat het voertuig niet betrokken was bij enig strafbaar feit. Tijdens de behandeling in raadkamer op 29 september 2023 waren zowel de officier van justitie als de gemachtigd raadsman van klaagster aanwezig. Klaagster was echter niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan worden gevergd om ten gronde in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak te treden. De rechtbank concludeerde dat klaagster niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij de rechthebbende was van de personenauto. Er waren aanwijzingen dat beslagene de feitelijke eigenaar was, gezien zijn betrokkenheid bij het voertuig en de betalingen voor brandstof en parkeren. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later het beslag verbeurd zou verklaren. Daarom werd het klaagschrift ongegrond verklaard.

De beslissing werd genomen door rechter mr. E.G.F. Vliegenberg en is op dezelfde dag uitgesproken in een openbare zitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door de klager.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/008528-23
rk.nummer: 23-011439
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
In de zaak tegen:
[beslagene]
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats]
wonende op [woonadres]
(hierna te noemen: beslagene)
Is klaagster:
[klaagster]
geboren op [geboortedag 2] 1978
woonplaats kiezende ten kantore van mr. T Roggenkamp, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal
(hierna te noemen: klaagster)

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 3 februari 2023 in het strafvorderlijk onderzoek tegen beslagene in beslag is genomen: een personenauto van het merk Renault, type Megane, kleur grijs en voorzien van [kenteken] (hierna te noemen: de personenauto);
  • het klaagschrift, ingediend op 4 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 29 september 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. K. Pieters, en mr. T. Roggenkamp als gemachtigd raadsman van klager.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De (overige) belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde beslagene is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag op de personenauto met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat het voertuig van klaagster in onderhavige zaak in beslag is genomen. Dit voertuig staat op naam van klaagster. Tevens betaalt klaagster de verzekering voor het voertuig. Klaagster en het voertuig zijn op geen enkele wijze betrokken bij een vermeend strafbaar feit, waardoor niet te verwachten valt dat het voertuig verbeurd zal worden verklaard. Daarnaast heeft klaagster belang bij spoedige teruggave van het voertuig, nu zij onvoldoende andere vervoersmogelijkheden heeft. Op dit moment is het voor haar onmogelijk om afspraken na te komen of om simpelweg boodschappen te doen. In raadkamer heeft de raadsman hieraan toegevoegd dat het voor klaagster moeilijk te bewijzen is dat zij regelmatig gebruik maakt van de personenauto, klaagster kan bijvoorbeeld geen rittenstaat overleggen.
De officier van justitie refereert zich aan de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en heeft in raadkamer hieraan toegevoegd dat klaagster het standpunt dat zij de rechthebbende van de personenauto is niet met bankafschriften of een koopovereenkomst heeft onderbouwd. Daarbij stelt de officier van justitie dat het vaststellen van het civiele eigendomsrecht de summiere toetsing in raadkamer te bovengaat, maar alles in het dossier er op wijst dat de personenauto aan beslagene toebehoort.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van het verhandelde in raadkamer, het dossier en de overgelegde stukken redelijkerwijs niet kan worden vastgesteld dat klaagster de rechthebbende is op de personenauto. Hierbij is van belang dat klaagster geen inzicht heeft gegeven op welke wijze en met welke gelden de personenauto door haar is aangeschaft. Daarbij blijkt uit de stukken dat beslagene spreekt over zijn auto is en dat hij degene is die de reparaties regelt. Daarnaast is beslagene in de periode van 28 november 2022 tot en met 24 januari 2023 zeker 15 keer in de personenauto gezien en is hij op 5 september 2022 in de personenauto bekeurd. Tot slot volgt uit het dossier dat beslagene de brandstof- en parkeerkosten van de personenauto betaalde en op hem de verdenking rust dat hij de personenauto gebruikte bij de handel in drugs.
Weliswaar is klaagster de tenaamgestelde van de personenauto en kan zij gebruik hebben gemaakt van de personenauto, maar gelet op het voorgaande leidt dat in dit geval niet tot de conclusie dat klaagster daarmee ook rechthebbende op die personenauto is. Bij de huidige van stand van zaken kan dit redelijkerwijs niet worden vastgesteld. Dit betekent dat thans niet wordt toegekomen aan de toets zoals bedoeld in artikel 33a, tweede lid, aanhef en onder a Sr en evenmin aan de proportionaliteitstoets.
De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het beslag verbeurd zal verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 13 oktober 2023 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).